

De gele donskopjes van de Mimosa vertederen ons. Met hun felle lichtgele trossen, uitbundig bloeiend, lijkt het alsof de bomen oplichten in het zonlicht. Aan de kust zijn ze vrijwel uit-gebloeid, hier in Flayosc stralen ze nu hun kortstondig leven. Op de markt in Nice staan overal bloemenstallen waar je voor € 3 een grote bos Mimosa kunt kopen. De donskopjes van de Mimosa doen me denken aan de zachte velletjes van de kuikentjes met Pasen, hetzelfde zachte geel, maar de geur is anders. De grote parfumfabrieken bij Grasse hebben de Mimosa tot geur van het jaar gebombardeerd. In de winkels wordt je uitgenodigd om even te snuffelen aan de proefflacons. De geur brengt me in de sfeer van zoete koekjes die opgeknabbeld worden door een meisje in een popperige jurkje zittend op een schommel die hangt aan een grote kersenboom in bloei.We zijn er niet kapot van, onze voorkeur gaat meer naar de geur van Verveine met haar frisse citroenachtige tonen.
Hier en daar zien we gigantische orchideeën hun kopjes oprichten. Ze lijken het meest op het (groot uitgevallen) Soldaatje. Vanwege de kalkachtige bodem is er een grote variëteit aan wilde planten. Veel soorten herkennen we niet en we hadden ons planten-boekje dat nu in de opslag ligt graag bij ons gehad. De Rozemarijn bloeit uitbundig langs de weg en de Thijm begint door de nieuwe blaadjes van grijs weer naar groen te kleuren. Paarse Anemonen staan bij een huis in de buurt in het gras onder de olijfbomen. Sneeuwklokjes en Crocussen hebben we hier niet gezien. Maartse viooltjes zijn per dag in grotere getale te vinden langs de wegkant.
We zijn onder de indruk van de paraplu-dennen die vooral lijken te groeien op de golfbanen rond Nice en Saint-Raphaël. Hun dominerende plat-ronde kruinen op diepdonkere stammen die zich hoog vertakken geven schaduw aan de mensen die als kleine poppetjes met hun golftassen op wieltjes de links bewandelen.
Het mooie weer dat we de laatste maand ontbeerden heeft zich met verve over het Provençaalse landschap ontplooid. De kleuren van de luiken in de dorpen, mits door de zon belicht, komen eindelijk tot hun recht en verliezen de grauwsluier die er over heen lag. Lavendel-blauw en blauw-grijs is favoriet, helder afstekend tegen de terra geschilderde muren. We zien hoe de Provence de winterse bleekheid van zich afgooit en vertaalt in de kleuren die vele schilders hebben geïnspireerd. De veelal middeleeuwse dorpen, vaak gebouwd op een heuvel, omzoomd door olijfbomen en wijngaarden, lichten in de namiddag-zon op, tegen de achtergrond van donker beboste hellingen in het achterland. Bij goed zicht zien we in de verte de besneeuwde bergruggen van de Alpes Maritimes.
Moustiers-Ste-Marie stal onze harten met zijn smalle straatjes, de beek en de leuke restaurantjes. Het kerkje is door zijn grootse eenvoud een verademing ten opzichte van de protserige barokke kerken, waar door de duisternis binnen het lopen bemoeilijkt wordt omdat je niet ziet waar je je voeten neerzet. Vroeg-gothisch in de 12e eeuw gebouwd ligt de hoofd-beuk van de kerk gekromd naar rechts, waarschijnlijk om bouwtechnische redenen. De kerk staat vlakbij de beek waar een loodrechte wand van kalksteen aan de oostkant 200 meter hoog oprijst. Het dorp staat bekend om zijn aardewerk, het vaisselle de faïence, dat er erg Frans uit ziet, met gouden randjes en kleine bloemetjes. Er zijn een aantal galleries met niet al te kitscherige schilderijen en kunstvoorwerpen.
Het was een schitterende tocht, langs de ‘rive droite’, de rechter oever van de Verdon. Vanaf verschillende uitkijkpunten keken we in de duizelingwekkende diepte van de Gorges du Verdon, gedurende duizenden eeuwen door het water uitgeschuurd. Ik stel me voor hoe hier ooit mensen op jacht waren in de oertijd die voor het eerst dit wonder aanschouwden en het verkozen als een permanente woonplek. De weg slingert zich omhoog vanuit Moustiers naar La Palud sur Verdon. Van daaruit namen we een afslag naar de kloof die uiteindelijk doodliep op een rood bord met witte balk, zodat we de hele weg terug moesten.
Op onze terugtocht kwamen we weer langs het Lac de Ste-Croix dat in de middagzon minder flessegroen kleurde als in de ochtend.
De Gorges du Verdon is een plek om nog eens te bekijken maar vooral niet in de zomer, want dan is het vergeven van de toeristen.
bij de foto’s:
Mimosa en het Soldaatje, de orchidee.
Gorges du Verdon en zomaar een deurtje.

Uit eten in de Provence

We hadden wat te vieren. Mijn schoonzus en haar man waren een weekje op bezoek in Flaosc en hij was die dag jarig.Het restaurant dat we de dag te voren aan een voor-onderzoek hadden onderworpen, leek op het eerste gezicht een goede keuze; rommelig knus, geen opgeprikte bedoening, boekenkasten vol met poezië, proza en culinaire werken en een open haard. Chez Gilles leek de beste keuze, vooral ook omdat het op het internet werd aanbevolen, als een plek met een ‘bonne cuisine’. Een beoordeling die bij navraag bevestigd werd door een naburige uitbater. Bij binnenkomst begroet de kok-eigenaar ons met een ferme handdruk en loodst ons door het volledig lege restaurant naar een gedekte tafel, vlak bij de keukendeur naast een batterij koelkasten, die bij het bereiden van het diner een grote rol bleken te spelen. Met een brede grijns adviseerde de patron ons de rosé van het huis-domein, een fles uit de koelkast. Het was wel erg rustig in het restaurant (en bleef dat ook, een omineus teken) en de ober die rondliep en het haardvuur opstookte, zag er op zijn minst wat merkwaardig uit door zijn uitdossing van een rapper met ontblootte armen en zijn pet achterste-voren op zijn achterhoofd. Het water uit de kan op tafel smaakte zo naar chloor dat we na die eerste slok voor tenminste 24 uur wc-fris en volledig ontsmet aan het diner konden beginnen. De eerste gang, een preitaart, warm uit de oven met wat sla, was een toppertje, dat moet gezegd en vol verwachting bereidden we ons voor op de tweede gang. De keuze van de dames was gevallen op de vis en de mannen kozen stoer voor het lamsvlees. De vis, niet helemaal gaar, lag verscholen tussen een paar smakeloze waterplanten en gaf de indruk het wereldse al langere tijd verlaten te hebben. De prak lamsvleesrestjes, mij geserveerd op een gebarsten bord met ongetwijfeld vers gekookte groenten, had een laffe smaak en deed me denken aan de eerste maaltijd op de mensa tijdens mijn studietijd. Het leek wel een opgewarmde kliek van gisteren gemengd met de kliek van de voorafgaande dagen. De ‘afdronk’ van het hoofdgerecht was hardnekkig en bleef lang hangen in de vorm van onwillekeurige oprispingen die zich niet liet verdringen door een goed glas wijn eenmaal weer thuis aangekomen. Geleidelijk drong het tot ons gezelschap door dat we hier niet voor onze lol zitten te dineren, maar dat we in dit Franse restaurant niet serieus genomen worden, of dat de chef z’n plek tijdelijk was ingenomen door zijn broer die het eerzame beroep van metselaar of misschien wel grafdelver uitoefent. Het woord kookkunstenaar mag hier beslist niet gebezigd worden.
De tarte au fruits, hij zei er niet bij welke vruchten, zag eruit alsof hij een paar dagen buiten op het platje had gestaan en smaakte alsof de kat van de buurman erover heen gesproeid had. Na de eerste hap schoven wij eensgezind het bord opzij en keken elkaar verbijsterd aan. Voor mij was dit de druppel die de emmer deed overlopen en ik zocht naarstig naar woorden in het Frans om mijn ongenoegen te kunnen uiten. Mijn disgenoten moedigden me aan om er geen woorden aan vuil te maken. Dat ging mij te ver. Na een ‘Je suis desolé, tres desolé’ tot de patron, schakelde ik maar over naar het Engels in mijn onvermogen mijn kritiek de juiste woorden te geven ‘en Français’. De patron verbleekte zichtbaar, zag ik vanuit mijn ooghoeken, ik durfde hem bijna niet aan te kijken. Ik had dit nooit eerder in een restaurant zo uitgesproken. Achteraf was ik blij mijn ergernis te hebben gelucht, wat ook resulteerde in een aanzienlijk lagere rekening dan waar we op gerekend hadden.
Bij het weggaan zag ik dat de patron en de rapper inmiddels hun eigen bordjes hadden klaarstaan. Sla met lamvleesrestjes van gisteren in een onbestemde groenten-prut. Eet smakelijk.
Een wijze les, wat op het internet als aanbeveling staat is niet altijd waar, laat staan aan te bevelen.
Volgende keer dat we uit eten gaan; eerst de neus, dan de ogen en pas aanschuiven als er veel gewone Fransen eten.

Slalommen tussen Kurkeiken en Kastanjebomen


Neen, het is niet handig denk ik, maar soms heb ik zin om hard op de rem te trappen als er weer een Franse auto-mobilist probeert om onze achter-bumper van nabij te bekijken. Nota bene op een bochtige smalle weg met aan de ene kant een duizelingwekkende afgrond en aan de andere kant een diepe greppel waar mijn voorwiel kan gaan luchtfietsen als ik de witte streep zou overschrijden. De wegen op het platteland van de Provence (nou plat is het hier in ieder geval niet) zijn smal en bochtig en worden vooral zodanig gelegd dat ze op een bobsleebaan lijken met aflopende in plaats van oplopende wanden. Eén misse stuurbeweging of je ligt er naast, op je kant of op je kop, niet prettig lijkt me toe. De Olympische Spelen op de weg, het lijkt wel of de gemiddelde Franse automobilist er genoegen in schept zo snel mogelijk de helling af te willen. Het is een wonder dat er nog bomen naast de weg staan. Of zijn die kurkeiken zo flexibel dat ze een stootje kunnen lijden?
Afgezien van deze kleine ergernis, hebben we genoten van ons tochtje door het Maures massief. De kurkeikenbossen gaan in de hogere delen over in tamme kastanjebossen. Het is hier de streek van de de marons glacées, gekonfijte kastanjes. Ik heb ze wel eens geproefd, maar ik kan er niet over pochen dat het zoiets bijzonder lekkers is. Het ijsje met marons dat we als nagerecht bij de lunch kregen in Collobrières smaakte wat melig en flauw. Het appeltaartje dat Nienke had was veel lekkerder, mooie korst, nog wat warm, en niet te zoet. Leuk om te zien hoe een Franse familie van het middagmaal een feestje maken. Een fles wijn op tafel, en je uitgebreid laten voorlichten over wat er op de menukaart staat. Daarna wordt er flink gebabbeld en gepimpeld onder het eten, dat in een vlot tempo op tafel gezet wordt. De kok, die af en toe door een kier van de deur gluurt, dirigeert zijn 15 jarige zoon, die helpt in de bediening op afstand. Zijn slungelige en behoedzame gang tussen de tafeltjes door met een warm bord in zijn handen, is aandoenlijk. Opkijkend van het bord zoekt hij zijn bestemming en zet het bord neer bij de verkeerde gast. De ervaren tweede garçon schiet te hulp en corrigeert hem met zachte hand. Het is een gemoedelijke bedoening.
Na het middagmaal rijden we vanuit Collobrières naar Chartreuse de laVerne waar een groot gerestaureerd klooster staat uit de 12e eeuw. Volledig geïsoleerd ligt het hoog in de bergen tussen de kurkeiken en de kastanjebomen. Een schitterende plek.
Destijds gebouwd door de Karthuizer orde. De monniken dragen witte lange pijen met een puntige capuchon, waardoor je hun gezicht haast niet kunt zien. Ze doen me ook denken aan de het klassiek beeld van monnikken zoals ze soms voorkomen in films. Enigszins sinister, ik denk ook door het beeld uit de film ‘Don’t look now’ van Nicolas Roeg, waarin een dwerg-vrouwtje met een rood jasje met capuchon de hoofdpersoon de keel doorsnijdt.
De Karthuizer orde is gesticht door Bruno van Keulen in 1032 in een onherbergzaam gebied ten noorden van Grenoble, het Chartreuse-massief. De likeur met dezelfde naam is een kruidendrankje met een haast medicinale smaak en wordt ( of werd) door de monniken in het klooster ter plekke gemaakt. Het is één van de meest strenge ordes binnen de katholieke kerk( bron; Wikipedia). Het klooster van Verne dat we bezochten is aan het eind van de vorige eeuw volledig gerestaureerd op initiatief van 2 vrouwen die een vriendenclub “Les amis de la Verne” oprichtten.
Het sobere leven van de monniken, weerspiegeld in de donkere spelonkachtige gewelven en de spartaanse cellen of kluizen, lijkt mij niet direct het meest aangename leven, al kan Nienke zich voorstellen dat ze wel een tijdje in zo’n afzondering zou kunnen leven.
Nog onder de indruk van dit grote kloostercomplex reden we daarna naar Grimaud, een schilderachtig dorp met een kasteelruïne boven op een bergtop. Het uitzicht is prachtig. De golf van Saint Tropez en de omringende bergen stralen in het licht en hier en daar begint de Mimosa te bloeien. Het voorjaar begint schoorvoetend de winter te verdrijven.
Voor de terugtocht kiezen we de route door de bergen, de weg slingert zich in talloze bochten naar het noorden. Na een paar boodschapjes bij de Hyper U namen we een foute afslag waardoor we door Draguignan moesten rijden, een drukke route. De Franse bumperklevers maakten het Nienke, die het laatste stuk door de schemering reed nog even lastig, ze trapte gelukkig niet te hard op de rem.
bij de foto’s:
uitzicht van het hoogste punt van het Massif des Maures
mimosa
kurkeiken, gedeelte beroofd van hun bast, de kurk
een raam gevat in het groenblauwe serpentijnsteen dat in het Massif des Maures wordt gevonden
het klooster Chartreuse de la Verne
Met de Franse slag


Hier in de Provence verbazen we ons over het on-affe, het imperfecte en het bijna verwaarloosde.
Wat in Nederland al gauw wordt gezien als grove verwaarlozing, is hier in harmonie met de omgeving, met de natuur, met het verval. Een venster met afgebladderde verf is hier ineens mooi, de verbleekte blauwe kleur van een deur is in perfecte harmonie met de zalmroze muur van de gevel. Het gedeel-telijk verzakte plaveisel van het straatje is in balans met de verouderde gevels van de huizen. Zelfs de electriciteitskabels die slordig over de straten hangen storen niet echt. De wingerd die vanuit een pot opklimt tegen de gevel lijkt de behoefte aan vaste grond niet te ontberen.
We zitten in een cafeetje in Flayosc en hebben net een café besteld. Een man komt binnen en begint alle gasten te begroeten, er worden handen geschud en er wordt gezoend. Het blijkt de uitbater van het café te zijn die net boodschappen heeft gedaan, twee gasflessen en een doos met wijn worden naar de voorraadkelder gebracht. Hij is vrolijk en de twee vrouwen achter de tap, die constant bezig zijn, hebben af toe een babbel met het zoontje van één van hen. De bedrijvigheid lost op in vrolijk bezig zijn. Het ziet er allemaal heel ontspannen uit. Twee mannen staan aan de tap om hun Pastis te drinken en laten het pittige drankje door een biertje van de tap volgen. De café smaakt goed en geïntrigeerd door wat we allemaal zien bestellen we midden op de dag een rosé, niet direct iets wat we in Nederland zouden doen. Ten overvloede meld ik het aan de omvangrijke vrouw achter de tap “ ce n’est pas normal pour nous, nous Hollandais”. Ze reageert er nauwelijks op. Er komen nog meer mensen binnen die geanimeerd de gasten begroeten. Het is etenstijd en de eerste bestellingen worden geplaatst, Dorade met risotto. Jammer dat Nienke het niet ziet zitten om midden op de dag te gaan tafelen, ik had er wel zin in gehad.
Het stokbrood dat we haalden bij de locale bakker is bepaald niet te versmaden. Dat brood, net uit de oven. Het is een wonder, die dunne krokante korst, een geur van vers hooi en noten. Eenmaal thuis in ons huisje heb ik de neiging om het bij de lunch helemaal op te eten, terwijl de honger eigenlijk al is gestild.
Vanmorgen hadden we geen water, de waterleiding, op zijn Frans aangelegd, deels boven de grond, was bevroren en er lag sneeuw op het veld en de daken. Het schijnt hier niet zo vaak te gebeuren dat er sneeuw valt, maar het zat erin. Tenslotte ligt heel Europa te kreunen onder de slechte weersomstandigheden. 60 cm sneeuw op de autoroute en de doorgaande wegen, ellenlange files aan de Rivièra kust, vrachtauto’s die door de gladheid van de weg zijn geraakt.
Na de lunch maakten we een tochtje naar Cotignac. Dwars door de wijngaarden over hobbelige weggetjes. Het landschap is afwisselend en betoverend mooi. In Cotignac is het stil in de winterperiode en de kale Platanen staan als reuzen in meditatie rond het plein alsof ze zich voor- bereiden op de warme zomer. Een aantal oude mannen bespreken met elkaar het nieuws van de dag en een man loopt met een oud hondje in de richting van de Tabac. Cotignac is gebouwd tegen een steile rotswand van tufsteen. In de wand zijn rotswoningen, die bewoond werden vanaf 800 na Christus. Het was een veilige plek. De Saracenen die deze contreien destijds onveilig maakten hadden er geen vat op. Het hele dorp maakt een middeleeuwse indruk, als er geen auto’s stonden zou je je kunnen voorstellen dat er een stel ridders te paard door de smalle straatjes aan komen rijden.
Op onze zoektocht langs wijnproeverijen voor een goede wijn aan boord konden we de plaatselijke degustation niet overslaan. De man achter de balie keek ons wat nors aan, hij had er duidelijk geen zin in. Op onze vraag of we de wijn die in de 5 literpakken aangeboden werd konden proeven, haalde hij een halflege fles onder de toonbank vandaan. De wijn zou ‘pareil’ zijn aan die uit de boxen. Hij rook er even aan, ik vermoed om te beoordelen of hij niet al te lang openstond, en schonk ons een bodempje in het glas. De wijn was niet te zuipen, hij rook zuur en was van een mindere kwaliteit. Hij had het snel door, onze gelaatsuitdrukking sprak boekdelen. Het trekken van een extra vies gezicht is voor de man of vrouw achter de toog een duidelijke boodschap. Als de wijn niet aan de verwachting voldoet moet je hem ook niet kopen Vriendelijk doch beslist verlieten we de winkel. We leren het al. Ik had voordien bij deze ‘degustations’, waar je gratis mag proeven, toch het gevoel dat ik wat moest kopen. Voordat je het weet zitten we met liters slechte wijn die alleen geschikt is om er ‘coq au vin’ of azijn van de maken. Onze queeste naar de ultieme wijn in pakken voor aan boord zetten we voort en wie weet zit er op den duur nog handel in. Stel je voor dat we dé wijn vinden die bijna iedere schipper en schipperse lekker vindt. Misschien maken we er wel een ‘Hutting wijn’ van. En dan doen we er ook nog een tegeltje bij van Provencaalse rode aarde, helemaal gratis, bij uitstek geschikt als stevig onderzetter voor alles wat aan boord neigt tot schuiven.
's Lands wijs 's lands eer.

Hier in Flayosc midden in de Provence vriest het net zo hard als in Nederland. De sneeuw ontbreekt, dat wel, maar de koude wind die vanuit de bergen over dit oude land blaast doet ons menigmaal huiveren. De discrepantie tussen de kou en het mediterraan plaatje met palmbomen, Yucca’s en puntige Aloës brengt ons als verse bezoekers nog behoorlijk in verwarring.
Terwijl de Mimosa op springen staat, is het zwembad ’s morgens bedekt met een laagje ijs.
Overdag is de temperatuur in het zonnetje best aangenaam. Een fikse wandeling over hobbelige paden steil omlaag en later geleidelijk omhoog zorgt met puffen en blazen voor een natte rug. We merken dat onze conditie niet al te best is en nemen ons voor elke dag een stuk te lopen.
De wegen zijn uitstekend geschikt om je auto versneld voor te bereiden op de sloop. Zelden zoveel hobbels en kuilen gezien. Alleen de doorgaande wegen zijn redelijk tot goed.
Onderweg van Nederland naar ons plekje hier in de Provence, kreeg de richtingaanwijzer het op zijn heupen. In plaats van een regelmatige tik bij het richting aangeven, horen we een, op hol geslagen tapdancer met een ritmeprobleem, ook als ik mijn richtingaanwijzer weer in de nulstand zet. Met mijn steenkolen Frans probeer ik de man van de garage uit te leggen; ‘le clignoteur de ma voiture n’est pas normal, il est fou’. Hij kijkt me wat verwonderd aan en wilde dat met eigen oren verifiëren. Hij wist niet zeker wat het kon zijn, ‘peut-être un relais’.
Het is een hele klus om je auto ‘en France’ in reparatie te krijgen, zoveel gegevens als eerst in de computer gepompt moeten worden. Bovendien wordt de auto voordat de opdracht aangenomen wordt van alle kanten geïnspecteerd op beschadigingen, zodat ik achteraf niet kan claimen dat er iets in de garage mis is gegaan. Braaf zet ik mijn handtekening onder het voorbedrukte formulier. De teerling is geworpen. Vriendelijk doch beslist worden we naar de wachtruimte ge-bonjoured. Na het echte diagnose werk in de garage zelf krijgen we de schade gemeld; het is de clignoteurhendel die kaduuk is. Het onderdeel moet worden besteld. Of we a.s. donderdag om 9 uur maar terug willen komen. Fijntjes vraagt de man achter de balie of we wel zo vroeg willen komen. Blijkbaar zien we er als pensionado’s niet uit als vroeg-op-staanders.
Terwijl we aan het wachten waren, we hebben immers alle tijd, zagen we een zeer frans uitziende dame met een erg strak zwart coltruitje over haar pronte borsten. Daaronder hing een nauw zwart-leren koker-rokje dat haar dwong met kleine pasjes te lopen. Wiebelend op haar pumps met eindeloos hoge hakken, ook al niet bevorderlijk voor een stevige tred, twijfelden we of ze zelf liep of mechanisch werd voortbewogen. Onmiddellijk dachten we te maken te hebben met de directrice van dit blitse garagebedrijf. Alle mannen die binnenkwamen zoenden haar op beide wangen, wat ons inziens toch een blijk van bekendheid moest zijn. Hoe fout was onze inschatting; haar taak was niet het runnen van het bedrijf, maar het schoonhouden van de vloer en dat uiteraard met de “franse slag”, een zwiep naar links en een zwiep naar rechts, net niet tot in de hoekjes van de werkvloer. Over werkkleding hebben de Fransen duidelijk een andere visie.
We leerden later van de gastvrouw van ons huisje, dat het zoenen in deze buurten een dagelijks ritueel is, desnoods meerdere keren per dag. Tijdens haar rondleiding door het dorp zagen we haar achtereenvolgens de politieman, een restaurateur, een paar vrouwen en een automobilist, midden op straat, zoenen. Op de scholen is het zoenen gedurende de griep-epidemie tijdelijk verboden geweest. Nu wordt er tussen de leerlingen weer als vanouds ‘gewangd’, want echt zoenen op de mond is er niet bij.
Het is even wennen hier in Flayosc, heel wat anders dan onderweg zijn met je schip.
Die 2 maanden komen we hier wel door, al was het alleen maar door de grote keus aan heerlijkheden waar de supermarkten en de markten van overvloeien. Een aansporing om weer eens flink creatief met de potten en pannen te gaan rommelen.
Op de foto’s een paar sfeerplaatjes van de dorpen Flayosc en Tourtour.


van sneeuw en dooi

Van mij mag het gaan dooien.
De maagdelijke sneeuw is inmiddels veranderd in een smerig bevlekt laken met bruingele hondeplasjes en honderden konijnenkeutels. Bo vindt het interessant en lijkt zich er niet aan te storen. De langzaam ontdooiende prut op de weg gemengd met strooizout is niet favoriet om met blote pootjes op te lopen. Regelmatig staat hij stil, één poot in de lucht, ermee aangevend dat verder lopen te pijnlijk is. Ik wordt door zijn stilzwijgende pose verzocht om de prut tussen zijn tenen te verwijderen.
Neen, van mij mag het doorgaan met dooien.
Lopen op de platgereden sneeuw voor het huisje resulteert in een wonderlijke apendans, iedere oneffenheid doet je zijdelings wegglijden, waarbij onze beide armen naar links en rechts uitgestrekt de enige hulpmiddelen zijn om de balans te bewaren. Het is een wonder dat we allebei nog in staat waren het rondje met het hondje te volbrengen zonder een gedwongen bezoek aan de trauma-poli. We hebben overwogen om twee vorken onder de schoenen te binden, waarmee we, liggend op de buik, ons afzettend met de vorken in het ijs zouden voort bewegen. Met dat beeld voor ogen hebben we er toch maar voor gekozen, al apendansend ons pad te zoeken. Als het ons lukte om zonder uitglijden de auto te bereiken en plaats te nemen achter het stuur werd het allemaal weer heel leuk. Ontkoppelen en gas gas geven op de ijsbaan voor ons huisje is als in een slip raken op de baan van een slipschool. De voorwielen draaien zonder grip en sturen heeft slechts matig resultaat. Vlot wegrijden is er niet bij terwijl we in de bochten met lage snelheid al van de weg dreigen te raken. Toch kan ik het niet laten om wat te experimenteren in hoe ver ik kan gaan. Ik voel me dan weer dat jonge knulletje, net in het bezit van mijn rijbewijs. Met het ritje over de besneeuwde bospaden in Hattem voelde ik me als een coureur in een rally. Ik reed niet hard en wist niets van blokkerende remmen. Het Renaultje van mij moeder, die me nog zo had gewaarschuwd om voorzichtig te rijden, had last van blokkerende remmen en dat deden ze ook toen ik probeerde remmend de bocht door te komen. Mijn eerste deuk was er eveneens één in het vertrouwen in mijn rijkunst. De boom staat er nog, het Renaultje, gerepareerd en opgekalefaterd,zal niet meer bestaan. Het roest-spook had in die jaren veel meer macht over auto’s dan tegenwoordig.
Met de ABS in onze Golf remt het wel iets beter, maar glijden op harde sneeuw lukt nog steeds. Het rempedaal ratelt tegen mijn voetzool in een driftige poging de wielen te de-blokeren, een vreemd gevoel, alsof je rem-actie wordt gesabotteerd door een klopboor in je voet. Harder trappen heeft geen zin of je moet het als zinnig ervaren dat je tanden gaan klapperen en tandsteen automatisch wordt verwijderd. Op het parkeerterrein bij de hondenuitlaatplek lukt het me om de kont van de auto een zwiep te laten maken. Op de straat naar het dorp laat ik het maar achterwege.
Tenslotte moet ik de brave burger in mij die zich aan de regels houdt wel in ere houden.
Laat dat oude sneeuwdek nu maar wegsmelten.
De eendjes drentelen voortdurend om het huis in afwachting van wat brood. De mezen, een heggemusje, een winterkoninkje en een roodborstje smullen van de vetbollen die we ophingen in de struiken bij het terras. Zwanen zitten op het ijs, wachtend op een wak dat ze met hun lichaams-warmte hopen te vergroten. De Meerkoeten en Waterhoentjes stropen de tuintjes bij de huizen af, nu ze in de met ijs bedekte grachten geen voedsel kunnen vinden.
Als het nu even goed dooit, mag het daarna weer gaan vriezen wat mij betreft. Maar dan wel met goed ijs graag, zodat we misschien in Februari toch die lang verwachtte Elfstedentocht mogen beleven. Vanuit Zuid Frankrijk weet ik niet of we daar rustig onder kunnen blijven, zelfs niet met een glaasje Pernod en een stuk Saint Augur met stokbrood.
Van mij mag het gaan dooien, maar niet te lang.

Sneeuwpret
Bo doe je geen groter plezier.
Winter in Makkum
Stuifsneeuw en sneeuwduinen door de harde wind. Het is winter in Makkum. Bo lijkt er niet veel last van te hebben. Hij jaagt een konijn bij zijn hol weg, die blijkbaar een luchtje wilde scheppen. Het konijn neemt schielijk de konijnenlatten en rent de weg over naar veiliger oorden. Het is wit, alles is wit en sneeuwduinen vormen scherpe contouren hij de huisjes waar de wind om de hoek wervelt. de lucht is grijs-grauw en belooft nog meer sneeuw. Nu ligt Bo weer in zijn mandje en wij gaan een nespresso genieten.
Konijnenp(b)raat(d)

December 2009
De opkomende zon probeert met enige moeite onder de laag-hangende bewolking de Makkumerwaard te beschijnen. In het Westen beloven de grijze wolken een regenachtige dag. Het is grauw en grijs in het park. De huisjes zijn spaarzaam bezet, slechts hier en daar staat een auto op de oprit, als bewijs van menselijke aanwezigheid.
Het park is vooral van de konijnen die in veel grotere getale dan vorig jaar het terrein bevolken. Zelden zoveel konijnen bij elkaar gezien. Hier autorijden is oppassen geblazen, voor dat je het weet heb je een kerstdiner met wild konijn als hoofdgerecht. Even lafhartig als met zelf-gevangen vis, zie ik het ook niet zo zitten om een konijn te villen. Kant en klaar in onduidelijke delen de pan in, prima, dat lukt me wel, maar ik zie me niet gemakkelijk het beest van zijn ingewanden ontdoen en me tegelijkertijd voorstellen hoe de rest zal smaken na toebereiding. Blijkbaar is er een soort afsplitsing in mijn voorstelling nodig om een konijnebout ( klinkt al veel prettiger dan, gevild konijn) te savoureren. Voor een vegetariër is het allemaal veel duidelijker, je eet gewoon geen vlees. Een ambivalente lekkerbek als ik heeft het veel moeilijker, zeker nu wij de keuze hebben gemaakt dichter bij de natuur te leven, door het zeilen en het verblijf in een konijnenparadijs. Gut, wat ben ik blij dat ik tot nu toe geen konijn heb platgereden.
Ik hoop van ganzer harte dat Bo, de tekkel van onze zoon Jeroen, binnenkort niet een konijn te pakken krijgt. Zijn interesse voor het weghippende wild neemt onrustbarend toe. Aanvankelijk was er alleen de nieuwsgierigheid voor de holletjes waarin de konijnen verdwenen, nu sprint hij achter de konijnen aan als was het de geworpen bal op het strand, waarmee we hem tijdens de wandeling plegen af te matten. De cursus stemexpressie van Nienke helpt helaas niet om hem tot de orde te brengen. Zelfs mijn onaards brullen of een duivelse kreet maakt geen enkele indruk op Bo, die normaal gesproken, zonder lijn, een meter naast je blijft lopen op het commando “naast”. Ergens gaat er omgekeerd evenredig met de afstand tot het baasje iets mis met zijn gehoozaamheid. Hoe meer meters verwijderd, des te minder de gehoorzaamheid. Het zal niet lang meer duren of ik zal de regel op het park dat honden altijd aan de lijn moeten, niet meer kunnen negeren, al is dat dan om een andere reden dan mijn ongehoorzaamheid.
Het zijn niet alleen de konijnen die het park tot hun domein hebben gemaakt, af en toe sprint er ook een haas voorbij. Hoe zich dat tot elkaar verhoudt weet ik niet, de konijnen lijken er niet onder te lijden dat er af en toe een haas meeknabbelt van het overvloedige gras. Voor Bo zijn de hazen geen bereikbare prooi, zo veel sneller als die zich uit de voeten kunnen maken dan de konijnen. Konijnen zijn goed in zigzaggen en plotse wendingen van de looprichting. Merkwaardig vind ik dat ze in het licht van de autolampen, relatief lang voor de auto uit blijven lopen inplaats van gewoon opzij te gaan. Een leuk gezicht voor ons en een beetje dom van het konijn. Zal wel iets te maken hebben met verblind worden door het felle licht van de autolampen.
De meeste konijnen hebben een wildkleur. We zagen een zwart konijn en een grijs konijn met een witte bef, tamme Flappies die het kerstdiner wisten te ontsnappen. Tot nu zagen we geen kruisingen van konijnen en de hazen. Zou dat mogelijk zijn een ‘kohaas’?
Het overschot aan konijnen zal in de komende jaren wel geregeld worden door de natuur. 3 jaar geleden zagen we hier een konijn met myxomatosis. Het virus is dus aanwezig en zal zijn tol eisen als de populatie te groot wordt. Een jager die hier wild schietend over het vakantiepark loopt , lijkt me niet een reële optie met al die gasten.
Wat mij betreft mag het een konijnenparadijs blijven. Ik zou de wollige troetels met hun hippende witte staartjes en hun lieve zachte oogopslag missen.
foto’s: 2 keer de Makkumerwaard in het vroege zonlicht
het laatste tochtje van het seizoen met herinneringen aan vroeger

De harde oostenwind geeft de laatste blaadjes aan de lindeboom weinig kans om zich langer aan de takken vast te houden. Ons schip aan de kade in Medemblik heeft zich opgeworpen tot opvangplek voor de bladeren die het niet meer gered hebben, althans voor de bladeren van de lindeboom naast ons op de dijk. Het kontrast van het onstuimige IJsselmeer en het vlakke water in de haven van Medemblik is groot, de wind waait hoog boven de huizen en zo dicht bij de kade, onder de dijk liggen we mooi beschut. Vanuit de kuip met een lage zon in het westen bekijken we het leven van de havenbewoners. Met een kapot geel schepje in de ene hand en de twee lijnen met bijbehorende hondjes in de andere hand drentelt een plaatselijke schone geduldig over de dijk. Ze is het duidelijk gewend en de honden krijgen alle kans om hun snuffelbehoefte voorafgaande aan die andere behoefte te praktiseren. Een man met een plafonniere onder de arm loopt over de steiger naar boven, even later gevolgd door een vrouw met een Tiffany-lampekap. Als na 10 minuten dezelfde man en daarna nogmaals de vrouw met wederom een winkellading lampen voorbijkomt , kan ik het niet nalaten, enigszins opgefleurd door een Duveltje, te vragen ‘wat al dat gesleep met lampen te betekenen heeft’. Een schip met een grote plafonniere in de roef of een Tiffany lamp bij de kombuis kon ik me niet helemaal voorstellen. Ook de tulplampjes op stelen als een boeket bevestigd op een wandplaat leek me niet een nautisch verantwoorde verlichting. De vrouw hield de pas in en zei lachend dat ze aan het verhuizen was, en dat haar gang langs de steiger de kortste route was van de oude woning naar de nieuwe.
Medemblik is voor ons een geliefde plek om af te meren en heeft een nostalgische betekenis. Het leuke stadje was in de jaren tachtig de plek waar we ons eerste schip kochten, een Cornish Crabber. Splinternieuw en voorzien van talloze lijntjes waar we beide de betekenis nog van moesten ontdekken. Op de dag van de overdracht woei het stevig en een overtocht over de plas naar Workum en haar toekomstige ligplaats in Heeg keken we met de nodige bezorgdheid tegemoet. Nienke’s vader, niet meer zo vlot als vroeger, was met ons mee en gedrieën zouden we de overtocht maken.
De verkoper van het schip deed er luchtig over en zei dat de Crabber juist voor dit weer gebouwd was en dat we in plaats van het grootzeil ook het topzeil achter de mast konden bevestigen. Samen met de beide voorzeilen zou dat bij deze westenwind een ideale zeilvoering zijn. Met wat gepruts en hulp hebben we dat topzeil achter de mast bevestigd en de schoothoek van het zeil naar het eind van de giek strak getrokken. Aldus voeren we met het topzeil op ooghoogte en de voorzeilen nog ingedraaid op de motor de haven van Medemblik uit. Voor het eerst op het grote water, met goed zicht richting Workum. De golven waren hoog, hoger dan we ooit op de Friese meren hadden gezien, maar ons Crabbertje deed het geweldig, ze had er zin in en de schuin van achter aanrollende golven nam ze met elegante zwiepbewegingen van haar kontje. Ik weet niet meer hoeveel knopen we liepen, naar mijn herinnering liepen we hard, als ik terug denk aan het voorbijschietende schuim aan de lage kant van het schip. Nienke’s vader vond het allemaal geweldig. Al liet hij dat woordelijk niet blijken, zijn ogen spraken klare taal.
Deze Crabber is de basis geworden van de vele zeiltochten die we met ons gezin hebben gemaakt.
Droogvallen op de Koffiebonenplaat bij Terschelling, voor anker liggen achter de Richel bij Vlieland en niet te vergeten de tochten die we maakten over het Duitse Wad en die ene oversteek naar Helgoland. Kokkels vangen met een schep, net nadat het wad is drooggevallen, krabben vangen met een netje in de haven, pannenkoeken ruilen tegen een paar tongscharretjes bij een visserman die met zijn schip net als wij voor anker ligt. Toen we vele jaren later een Friendship 28 kochten was dat ook in Medemblik. Naar bleek een schip met levende have aan boord. Op de masttop had een duif besloten een nest te maken. En in een nest plegen vogels eieren te leggen. Vanaf zo’n hoogte vallen en op het dek belanden is voor de levende inhoud van een ei dodelijk. Dat gebeurde toen we wegvoeren. De enige begrafenis die we konden bedenken was een zeemansgraf te samen met de resten van het nest dat haar plek boven op de mast niet had weten te handhaven.
Medemblik, een plek waar voor ons veel is begonnen maar waar nu voor ons het zeilseizoen eindigt.
foto: Medemblik in een waterig namiddagzonnetje.





