Steenwijk

Het motregent, de laaghangende wolken zijn donker aan de onderkant, zwaar van het vocht. De jachthaven van Steenwijk ligt er wat troosteloos bij. Er is weinig activiteit te bespeuren. Een man loopt met een bezem de steiger schoon te maken. In de verte schuiven motorboten voorbij richting het Beulakermeer.  We wachten op de monteur van Vetus. Hij gaat de koker van de peilstok, die lekte bij het carter, vervangen. Na de eerste motoruren merkten we dit euvel op, iets wat niet hoort bij een nieuwe motor. Het duurde lang voordat het onderdeel uit Duitsland arriveerde. 
Gisteren hebben Jan en Mark nog een paar verbeteringen aan ons schip aangebracht, waar we erg blij mee zijn, het middenraam gaat nu precies tot aan de onderrand van de ‘hoed’ open, zodat de ruitenwisser-stang er vrij van blijft. De afvoer in de keuken lekt niet meer en door wat extra ballast in de punt ligt het schip nu recht in het water. We zijn erg tevreden met de manier waarop deze klusjes attent en zonder morren tussen het andere werk gedaan werden. De Pollardboys hebben ons hart gestolen. 
Vanochtend realiseerde ik me dat het leven aan boord anders is. De ochtendroutine wordt nu bepaald door de indeling van het schip. Omdat douche- en wastafel-toiletruimte gescheiden zijn, is de volgorde waarin we gewend zijn om ons te wassen en te ontdoen van de afvalstoffen, verzameld gedurende de nacht, volledig in de war geschopt. Wie gaat eerst douchen, wie eerst naar de W.C. en wie mag eerst het optuigen voor de dag voltooien?  Douchen aan boord is een feestje, al mag dat van mij niet al te lang, de watervoorraad is beperkt. De douche is groter dat de douchecabine thuis in de badkamer. Ik heb nog geen aria’s gehoord tijdens het badderen, maar dat gaat zeker gebeuren. 
Vanmorgen kwam het uit dat ik me pas na het uitlaten van teckel Bo ben gaan scheren. Een merkwaardige ervaring. Het ochtendritueel vindt gewoonlijk plaats zonder dat ik mijn gehoorapparaten in heb. Voor het eerst scheren met gehoorapparaten in klonk alsof ik behang van de muur scheurde. Nooit gedacht dat dat zo’n ruwe bezigheid was. Ik overweeg ernstig om een baard te laten staan, dat is sowieso de trend als ik al die bebaarde hoofden zie op de tv. 
Is het niet een 3 dagen groeisel, dan is het wel een vierkant-getrimde volle baard met daarboven een strak van de brillantine staande kuif met daarin een kaarsrechte scheiding. Zo’n kuif kan ik met mijn stoppelkop wel vergeten en een cavia op mijn kop zie ik ook niet zo zitten.
Zo zie je maar, afwijken van de routine brengt veel nieuwe ervaringen en verdieping. 
En wat gaan we nu verder doen?
Het plan is vanuit Steenwijk de wijde wereld in, eerst langs Giethoorn en dan verder. Waar we daarna uitkomen? Wie zal het zeggen. 
De voorraadkast puilt uit van allerlei etenswaar, en als we dat op hebben zijn er nog 4 plakken chocolade om te overleven als we per ongeluk mochten vastlopen of verdwalen in het uitgestrekte waterland dat we Nederland noemen.   
Het wachten is op de peilstok-koker-man.

De dwaalkat

Vanaf ons achterdek, het terras van ons varend onderkomen bezien we het uitzicht achter ons. Er ligt een fraaie overnaadse stalen vlet die er net als de Nine Marit heel nieuw uit ziet. Op de mast zit een professionele windmeter, een marifoonantenne en een gps-antenne.  De leguaan op de boog oogt als een pas geweven kokos-tapijt, vers uit Genemuiden. 
De twee mannen op de steiger (allebei een glas wijn in de hand) proberen met één hand de barbecue aan de praat te krijgen. Gelukkig staat de wind bij ons op de kop en hebben we geen last van de petroleum dampen die vooraf plegen te gaan aan de vrijkomende dampen bij het cremeren van worsten en andere technische delen van het varken of het rund.
Er is een kat aan boord, een oude poes. De oudere man met het glas wijn in zijn hand, legt uit. De poes is 25 jaar(sic) en heeft last van zwerfdrang. Bij voorkeur stapt zij aan boord op andere schepen als het donker is, daarbij de bewoners van die schepen de stuipen op het lijf jagend met zijn ongenode bezoek. Wat zij daar zoekt is onduidelijk, maar dat vind ik wel vaker van katten, ze laten niet gauw merken wat er in hun omgaat. De man vertelt verder; ze nemen daarom op voorhand maatregelen.

De steiger wordt geblokkeerd met een houten plaat, samengesteld uit losse delen, een lastig te nemen schutting, alleen te passeren door het water, een medium waar katten niet dol op zijn. 

Het passeren van die barrière door de opvarenden van het tweede schip achter ons, is dan ook een hele klus. Eerst moet de oude poes gevangen worden om haar in haar bewegingsvrijheid te beperken. Dat lukt redelijk vlot, al geeft het slachtoffer wel luidkeels te kennen er niet van gediend te zijn. Oma poes laat zich niet zomaar aan haar bed kluisteren. Vervolgens moeten de botelingen van het tweede schip de barrière zien te nemen. Met  hulp van de beide mannen met hun glas wijn in de hand, wordt de aanval op de houten schutting op de steiger ingezet. De plaat wordt gelicht en een kwart slag gedraaid, als was het een draaideurtje. De mensen glippen er langs, waarna de twee mannen met hun glas wijn in de ene hand het schot met hun vrije hand terug plaatsen. 
De poes mag weer los.  
Ik vraag me af of de mensen van die vlet de houten schotten met voorbedachte rade aan boord hebben meegenomen. Of zijn het de vloerplanken die nu even in de boot ontbreken?  
Intussen is de jongste telg van het vlet-gezelschap met een totebel bezig het avondmaal voor de poes te verzorgen.
 Als je het presteert om als kat 25 jaar te worden en ook nog de fut hebt om ’s nachts te flierefluiten op naburige schepen heb je een vers visje wel verdiend.  

Vastgelopen

Terwijl we rustig over een uithoek van het Sneeker Meer tuften, hoorden we een kreet, een kreet om hulp. Wild zwaaiend werd onze aandacht getrokken door een al wat oudere dame met een volle bos grijs haar en haar man, die op zijn hoofd slechts spaarzaam begroeid was. 
Ze stonden op het dek van hun Staverse jol die vastgelopen was aan de grond.
De redder in mij sprong verheugd op. We voeren naar hen toe en ik overlegde met Nienke hoe we deze bergingspoging zouden aanpakken.
De vrouw met de grijze bos haar stond al klaar met een tros op het achterdek, maar dat leek ons geen goed idee.  We zeiden dat we liever onze eigen tros wilden gebruiken. Ik manoeuvreerde ons scheepje met de kop in de wind naast de Staverse jol.  De man op het voordek liet de door Nienke toegeworpen tros in het water vallen. Na nog een paar pogingen greep de man eindelijk de tros en belegde hem op de voorste bolder van zijn schip. Op ons achterdek had Nienke de tros inmiddels  bevestigd. 
Tijd om te gaan trekken. Langzaam vooruit varend spanden we de kabel, de tros was tot ‘kabel’ gepromoveerd. De Staverse jol zat goed vast op een hard stuk zand vlak bij de punt van een landje. Eerst rustig trekken, geen beweging. Wat meer gas, nog geen beweging. Vertwijfeld stonden de beide oudjes  hun teleurstelling te verbijten. Ik gaf nog wat meer gas, de motor van de Nine Marit gromde, het schroefwater borrelde woest onder het achterschip. Langzaam zag ik dat we vooruit gingen en zag hoe de jol loskwam. Triomfantelijk gooiden we de tros los en voeren we weer op ons zelf, de twee op de jol blij achter ons latend.
Die nacht droomde ik weer aan het werk te zijn. Ik was arts-assistent chirurgie en had net een kind van zijn blinde darm verlost.
De droom deed me terugdenken aan een gevoel dat ik had toen ik in opleiding was tot arts.
In mijn 5de jaar mocht ik wegens een gebrek aan artsen in Duitsland vakantiewerk doen in het ziekenhuis van Leer, net over de grens bij Nieuweschans. 
Na al die jaren studeren uit de boeken, mocht ik eindelijk praktisch werk verrichten. Voor een jonge arts, nog niet eens echt afgestudeerd, kreeg ik de zorg voor een zaal met chirurgische patiënten. 
Ik draaide mee op de poli en mocht mee opereren. Mijn ego als mensenredder groeide naar grote hoogte en ik voelde me heel wat belangrijker dan de junior co-assistent op de universiteit in Groningen. 
Tot op dié dag dat ik weer met de voeten op de grond werd gezet.
Als gebruikelijk werd er iedere dag door de Chefartzt, de oberartzt en de arts-assistenten zaal-visites gelopen. Ik liep daar ook in mee, achteraan; de hiërarchie moest wel gehandhaafd worden.
Ik bleef staan bij een bed, waarin een man met een been in een halfgips lag. Hij had een etterende wond op zijn scheenbeen. Zo te zien was de wond aanvankelijk gehecht geweest maar secundair ontstoken geraakt. Op het scheenbeen helen wonden slecht, maar dat wist ik toen nog niet. 
Op mijn vraag wie die wond gehecht had, er zeker van dat die persoon een grove fout had gemaakt, zei de man: ‘Das haben Sie gemacht, Herr Dokter’.  
Op die plek, daar voor dat derde bed links in de zaal ben ik van mijn redders-fantasie en mijn hoogmoed genezen. 
Op de polikliniek had ik de wond op het scheenbeen van deze man gehecht zonder de man zelf te hebben gezien. Het been kreeg alle aandacht maar niet de de mens, in de overtuiging dat ik het goede deed.

Niet eerder hebben we de kans gehad een ander schip los te trekken. 

Bij de bouw van ons schip  twijfelde ik of de 85 pk motor wel sterk genoeg zou zijn. Dat het lukte om een schip van 7 ton los te  trekken met de Nine Marit, prikkelde bij mij het oude gevoel van ‘belangrijk’ zijn, van ‘dat kan ik wel, dat fiksen we even’. 
Een oud gevoel dat terug komt in een droom. 
Ik ben blij dat we deze mensen met hun Staverse jol  konden helpen.
Ik weet nu zeker dat onze motor sterk genoeg is.  

Steigerstories

Het is feest op de steiger. Achter ons hebben 3 vaartuigen van onbestemde origine de steiger bezet. Opa, oma, kinderen en kleinkinderen, de hele familie plus een hondje, zwart-wit gevlekt als een Friese koe. De uitgeworpen hengel om een visje te verleiden mocht niet baten. De pianosonates van Chopin, door ons misschien iets te luidruchtig vanaf ons achterdek verspreid maakte geen indruk op hen. 
De twee zusjes leken zo erg op elkaar dat ik ze aanvankelijk voor een tweeling hield. Bij nadere bestudering was het ene zusje duidelijk meer in het vet gestoken dan de andere en ook iets langer. Ik denk dat ze een jaar in leeftijd verschilden. 
Het was een gemoedelijk familiegebeuren, het jongste grut, voorzien van  zwemvestjes, werd regelmatig van de wal in de boot en weer eruit gesleept. Opa gunde zich een biertje in blik en er werden snacks en ander lekkers rondgedeeld. 
Onder luide gilletjes plonsden de meiden in het water elkaar nat spattend onder het toeziend oog van pa, ma en de grote broers, die niet veel zin hadden zich in het water te begeven. 
De wind die aanvankelijk westelijk was draaide binnen 10 minuten 180 graden naar het oosten. De zeewind  die ontstaan was door het opwarmen van het land werd vervangen door de heersende oostenwind die voorspeld was. 
Dit had wel tot gevolg dat we plotseling konden meegenieten van de pas aangestoken barbecue van twee andere steigergasten die een eindje verderop met hun scheepje lagen. Vanonder een parasolletje op het land in het hoge gras kwam een dikke petroleumlucht naar ons die de frisse weidegeuren verpestten. Van de geur van de iets gecremeerde worsten werden we eveneens niet blij.
Het steiger-leven is vol verrassingen. Bo vind het maar niks, al die mensen die langs lopen, vlak bij ons schip en laat dat goed merken door een grom en een ontstemde blaf. Correcties onzerzijds vanaf het voordek waar we een glas rosé dronken waren aan dovemansoren gericht.   
Inderdaad we liggen weer op onze geheime plek. Het blijft trekken, een plek waar je verliefd op bent. De rust werd dan wel even verstoord, maar na een uurtje of twee was de familie al weer op weg naar huis, drie motorbootjes pruttelend achter elkaar, de grootste als hekkensluiter.  
Morgen wordt het slechter weer, harde wind, regen, onweer, en misschien hagel. Althans die kans is er volgens het weermannetje. Waarschijnlijk valt het weer reuze mee, en mocht het zo zijn, we zitten binnen lekker droog en Nine Marit vind een beetje regen niet erg.
In het noord-westen kleurt de lucht paarsrood. De oostenwind sluimert langzaam in slaap. Een moedereend zwemt met haar 4 jongen in kiel-linie voorbij, heel rustig voort peddelend , alsof ze weet waar ze naar toe gaat, het onderkomen voor de nacht. 

  

Bombrekken

          Vijf wollige zwarte druktemakers zwemmen als schrijvertjes langs het riet, terwijl moeder meerkoet de rietstengels vlak onder de waterspiegel afgraast voor haar koters. Telkens krijgen ze wat in hun opengesperde bekje gestopt, de meest eisende pul als eerste. Een eenzame tafeleend met zijn prachtige bruin-witte-zwarte vederdek kijkt om de hoek van het riet naar ons schip. Nieuwsgierig komt hij even dichterbij en duikt onder in het zwarte water van de Bombrekken.   
Karekieten roepen hun karakteristieke lied. Misschien zijn de eieren gelegd of hebben ze al jongen.
Langzamerhand raken we ingeslingerd op de Nine Marit. Na de aanvankelijke onrust over al het nieuwe komen we tijdens het varen in een zelfde soort meditatieve stemming als tijdens het zeilen. 
Er was vandaag veel te zien, prachtig opgeknapte oude schepen, vers gelakt of geverfd uit de winterberging. Sloepjes met grijze koppen, het glas witte wijn en de nootjes voor het grijpen op het motorluik. Een enkele zeilboot die zonder motor het spaarzame windje probeerde te benutten. Het was een gezellige drukte op de Jeltesloot. Het Heegermeer spiegelde een veelheid aan varend materieel, traag voortglijdend in diverse richtingen. Eenmaal in de Yntemasloot en later op de Oudegaasterbrekken, kwamen we  steeds minder scheepjes tegen. Als van ouds is het hier rustiger, onaantrekkelijk voor diepstekende schepen, maar voor ons bekend terrein. In het laatste kwart van de vorige eeuw, was dit een gebied waar we vaak zeilden met de jongens. Met de Randmeer voeren we naar het Ringwiel en meerden dan af bij het kerkje van Sandfirden om daar een concert te bezoeken. 
Zoals Nienke terecht opmerkte; ‘na een lange periode op groot water te hebben gevaren zijn we ineens weer terug op het vaarwater waar we in de jaren 80 zo vaak rond toerden’. Zo weinig veranderd en zo herkenbaar.
De plannen om langere en verder reikende tochten te maken, zoals we dat deden met de Friendship en de Hutting, beginnen te kiemen in onze gesprekken onder het varen, maar deze dicht -bij -huis -ervaring laten we ons niet ontgaan.  Morgen voor het eerst door Workum met dit schip. Een buitenommetje naar Stavoren was altijd al een geliefd stuk varen. 
Het weer overdag voelt aan als hoog zomer, nu in de avond is het fris. 
De deuren naar de kuip zijn dicht, Bo ligt lekker in zijn mand en de zon gloeit nog zachtjes na onder de horizon in het noordwesten.

De Dode Hond

4 mei
We waren te laat, voor de doden-herdenking, het was al 5 minuten over acht. De twee minuten stilte misten we terwijl we zittend in de kuip luisterden naar een vogelconcert . Stilte gemengd met vogelgeluiden. We liggen aan de zuidwal van een eiland in het Eemmeer. Een eiland met de wonderlijke naam de ‘Dode Hond’. Wij passeerden dit eiland al velen malen per auto op weg naar Utrecht, zonder te beseffen dat we er ooit zouden afmeren. 
De zon buigt moeizaam zijn laatste licht rond een wolk die met een vinger naar het oosten lijkt te wijzen.  De vele haften  en vliegjes die ons gedurende de tocht over de randmeren plaagden zijn zomaar verdwenen, alsof ze collectief besloten, dat het genoeg is geweest met de pesterijen.
Teckel Bo heeft zijn treurige blik van vanmorgen ingeruild voor een verwachtingsvolle nu het tijdstip voor de avondmaaltijd begint te naderen. 
Het eiland intrigeert me. Op de kaart ziet het er vreemd uit. Rondom het eiland staan dwars op de kustlijn lijnen getekend die suggereren dat er dammen zijn die tot in het water reiken. Dammen of pieren zoals langs het Noordzeestrand. Toen we  naar de westkant voeren op zoek naar een andere aanlegplek, was er niets van te zien. Zou het eiland misschien kunstmatig aangelegd zijn en zijn de pseudo-pieren een overblijfsel van de aanleg van het eiland?
Staan de dammen op de kaart voor de haren van de ‘Dode Hond’?
Het is de dag van de dodenherdenking. Op onze kleine TV aan boord zagen we fragmenten van de gruwelen die tijdens de tweede Wereldoorlog gebeurden. De dood kwam even langs. 
Het eiland met de vreemde naam heette ons welkom. Ik weet niets van haar, niets van wat er voordien was. Dood en leven zo dicht bij elkaar. Ik wordt er stil van en luister naar de vogels die zelfs nu het donker is nog fluiten. 

Dode Hond
Eiland van Nederland
Dode Hond

Dode Hond
Locatie
Land Nederland
Provincie Noord-Holland
Locatie Eemmeer
Coördinaten 52° 17′ NB, 5° 19′ OL
Foto’s
Eemmeer met eiland Dode Hond
Eemmeer met eiland Dode Hond
Portaal  Portaalicoon   Nederland

Uit Wikipedia 


Dode Hond is een kunstmatig eiland in het Nederlandse Eemmeer. Bestuurlijk gezien valt het onder de gemeente Blaricum (provincie Noord-Holland). Het ligt ten oosten van de Stichtse Brug (de Rijksweg 27 tussen Blaricum en Almere) en is het meest oostelijk gelegen stukje land in de provincie Noord-Holland. Het eiland is opgespoten tijdens de aanleg van de polderdijk van Zuidelijk Flevoland(omstreeks 1964 [1]).

Het natuurgebied is grotendeels onbegaanbaar. Er kan aangelegd worden met een boot, ook mag er beperkt overnacht worden. Het eiland maakt deel uit van het Natura 2000-gebied Eemmeer & Gooimeer Zuidoever.[2] Vele vogelsoorten en andere dieren kunnen hier ongestoord leven.

Naam[bewerken]

Op het eiland zijn borden waarop onder andere het verhaal van de herkomst van de naam ‘Dode Hond’ staat. Het verhaal gaat dat arbeiders, die bezig waren met de drooglegging van de IJsselmeerpolders een hond hadden. Deze ging plotseling dood en, om kosten te besparen werd het karkas niet naar hetdestructiebedrijf gestuurd maar begraven op het eiland. Als men, sinds die tijd, iets op het eiland moest, werd gezegd “Ik ga even naar de Dode Hond”. “En dat duurt tot op den huidigen dag”.[bron?]

Op een van de eerste door de Hydrografische Dienst gemaakte kaarten van het eiland heette het Daphnium[bron?] (Latijn voor watervlo). Vanuit de lucht heeft het ook de vorm van een watervlo. Later is deze naam niet meer terug te vinden en heeft het de naam Dode Hond gekregen.

In het nabijgelegen dorp Spakenburg staat het eiland bekend onder de naam ‘Vogeleiland’. Dit heeft zijn oorsprong in het doel van het eiland als depot voor grond die vrijkwam bij de aanleg van de dijk van Flevoland. In die tijd vlogen veel vogels rond het eiland om in de pas gestorte grond naar voedsel te zoeken.

Bronnen, noten en/of referenties

De overkant en een andere kant

              De wind is nog koud, maar de lucht heeft die aangename frisse prikkeling van het voorjaar. 
Varend op de randmeren, zoeken we een plek om te overnachten. 
Het wordt de Eekt, een eilandje een kilometer voor Elburg. We vinden een mooie plek. Het schip ligt met haar neus in de wind en en we laten teckel Bo uit voor een plas en een poep. 
We wanen ons op een van de Zweedse scheren, een laag eiland met verwilderde vegetatie en een geheimzinnige vuurplek in het bos. Het kampvuur smeult nog na. De kinderen van de Optimisten-zeilschool hebben de plek keurig achtergelaten. Waggelend laverend en af en toe water scheppend, omdat ze niet snel genoeg naar de loefkant over sprongen, voeren ze weg in de richting van Elburg.
Nauwelijks is dit vrolijke schouwspel voorbij of er arriveren aan de overkant twee mannen in camouflagepakken, ieder in een eigen rubberboot met buitenboord-motor. Uit beide boten(erg groot zijn ze niet) komt een vracht aan spullen die op de tegenoverliggende wallenkant wordt uitgespreid. 
Het lijkt wel een militaire oefening van dienstplichtige soldaten. Ieder moment verwacht ik dat ze een putje gaan graven waar boven een gecamoufleerde tent wordt opgezet. 
Niet zo vreemd gedacht, want alle bagage op de wal is donkergroen. Met veel heen-en-weergeloop, groeien de spullen op de wal uit tot een nederzetting met twee tenten waarvan de ene tent verdacht veel lijkt op een paraplu, zoals gebezigd door hobby-vissers. Vreemd dat de opening van de paraplu niet op de waterkant is gericht.
Al ras staan er twee hengels uit, wat mijn diagnose ‘hobby-vissers’ bevestigt. 
Maar veel aandacht voor die hengels is er niet, zeker niet als ze beiden achter de paraplu naar de bomenrij kijken in plaats van naar de waterkant. Dus ik twijfel aan mijn diagnose. 
Zouden het geen echte vissers zijn en zijn die hengels een afleidingsmanoeuvre? Zijn het misschien twee biologen, vogelaars die boomkruipers bestuderen?
Heel merkwaardig was wel die actie met de rubberboot, waarbij de man in de boot, dat wat onder aan het hengelsnoer hing, iets wits en groter dan een blok kaas van een ons of drie, een eind verder op het meer in het water dropte om er vervolgens niet meer naar om te kijken. Ik snap er niets van.
Wat was dat voor een wit blokje? Het was zeker geen dobber, die is meestal rond. Zou het een meet-instrument kunnen zijn, iets om de snelheid van voorbijvarende boten te meten, of een  nieuw soort geur-sensor op het verlies van motorolie? Zijn het eigenlijk twee politieagenten?
Nu de duisternis valt zitten ze samen onder de paraplu. Ze hebben gegeten, de pannen zijn afgewassen en lijken nog steeds de bomen te bestuderen.  
Ik ben in verwarring en hoop te kunnen slapen
Het wordt koud vannacht. Ik wens ze toe dat ze een warme slaapzak hebben. 
Bij ons gaan de deuren dicht. Het was een mooie vaardag, Nederland vanaf het water. 
We zijn blij met ons schip, ze laat ons een andere kant zien, een kant die er altijd al was, maar die we ook een beetje vergeten waren.

De doop van de Nine Marit

Het leek zo’n mooi plekje. We dachten net met de kop in de wind te liggen, maar dat was niet zo. De wind was eigenwijs en drukte ons schip met een forse Beaufort 5 tegen het ondermaatse steigertje aan. 
De borden op de wal hadden we nog niet goed bekeken. Het was de hoogste tijd voor de doop.
Onze jongste kleinzoon, Indy, was er sinds de vorige dag al mee bezig. Eindeloos heeft hij, zelfs in zijn slaap de rituele zin herhaald, ” ik doop U Nine Marit, en wens U een behouden vaart”.
Dat woord ‘behouden’ was het lastigste, af en toe vergiste hij zich en had het over een ‘fijne vaart’, snel gecorrigeerd zo gauw hij zijn vergissing bemerkte. 
Op paasmorgen verwende hij luid declamerend zijn ouders met een zeer vroeg appèl rond een uur of zeven. De grote dag van de doop was aangebroken. ‘Wanneer gaan we naar de boot en wanneer gaat de boot gedoopt worden en wat gebeurt er dan precies?’ Voor een zevenjarige is zo’n gebeurtenis ook geen kattenpis. We hebben onderweg het ritueel nogmaals uitgelegd en na een fantastische lunch in het zonnetje op een terras aan het meer, was het eindelijk zover. 
De dag van de doop was niet toevallig. Op mijn verjaardag in 2007, 20 april, doopten we ons zeilschip, de Nika. Onze oudste kleinzoon had toen de eer. Dit jaar viel eerste Paasdag op mijn verjaardag, dus op die dag moest het weer gebeuren. De doop op zich is al een ritueel en als je dat ritueel ook nog wat uitbreidt met een verjaardag, (ik ben niet zo dol op verjaardagen), is dat een mooie bijkomstigheid. 
De fles met bubbels kapot slaan tegen het schip, vonden we niet zo’n goed plan, zeker vanuit het oogpunt van verspilling, verzot als onze familie is op dat prikkelende vocht. Derhalve werd eerst de fles geopend en uitgeschonken in de champagneglazen. Onze kleinzoon werd met gevuld glas op de voorpunt bij de boeg van het schip geïnstalleerd, terwijl een ieder er angstvallig voor waakte dat zijn eigen glas niet leeg gewaaid werd door de straffe Oostenwind. 
Hij sprak plechtig de woorden die hij inmiddels zó vaak had herhaald en ingeprent dat ze vloeiend zijn lippen verlieten en sproeide de inhoud van het glas, geholpen door de wind, over de boeg onder luid gejuich van ons allen. 
Achteraf was hij wel wat teleurgesteld dat dit nu alles was, hetgeen we goed maakten door hem een  groot stuk te laten sturen onder het oog van zijn vader of mij. Hij is een stuurman in de dop, zijn oom Jeroen waardig. Best knap om als zevenjarig zo geconcentreerd achter elkaar de boot op koers te houden. 
Bij nadere lezing waren de borden met opschrift aan de wal  wel wat omineus. 
We werden gewaarschuwd om het uit ons hoofd te laten hier aan wal te gaan. Dat hebben we ook niet geprobeerd, we zouden een stuk hebben moeten zwemmen. Het bord met de twee handen in de lucht boven het drijfzand zag er eveneens niet aanmoedigend uit. We hebben bedacht dat deze doopplek misschien wel de beste plek was, onbewust door ons gekozen, om te benadrukken dat naderend onheil niet op het water is te verwachten, maar eerder op een stuk land waar je als scheepje bij een sterke aanlandige wind ver van weg moet blijven. Zoals de schippers vroeger al zeiden, ‘bij storm op zee, niet proberen aan land te gaan maar op ruim water afwachten tot de storm geluwd is.’
Het was een mooie dag. En van mijn verjaardag heb ik deze keer genoten. 
Dank je Indy, voor de mooie doop, je hebt het goed gedaan!

Mooi licht en een geheime plek

                           De rietkragen aan de kant lichten geel op in het magere zonnetje. Onder het zachte gebrom van de motor glijden we door het landschap over het donkerblauwe vrijwel rimpelloze water. In de verte zien we IJlst en passeren het aquaduct waar vroeger in het hoogseizoen de vele passanten zich voor de brug ophoopten in afwachting van een opening. De Jeltesloot is nu zonder oponthoud te bevaren en de enkele schepen die we tegenkomen zijn voor het merendeel Duitsers die evenals wij genieten van dit vroege voorjaar. Het is nog opvallend stil op het water. Vluchten watervogels en een enkele kokmeeuw kruisen ons pad op weg naar wie zal het zeggen. Twee waterhoentjes klepperen luid watertrappend voor onze boeg weg, verstoord piepend om even later hun gram af te reageren op elkaar. 

We zijn op weg naar dat plekje dat we geheim willen houden. Dat plekje aan de waterkant waar we jaren al niet meer konden komen vanwege de grotere diepgang van onze vorige schip de Nika. 
Via een omweg over Heeg waar we twee vrienden voor een rondje over Woudsend uitnodigden, varen we op ons gemakje over het Heegermeer en de Fluessen naar het zuidwesten. Onzeker over wat de dieptemeter aangeeft (hij is nog niet gecalibreerd) scharrelen we naar het plekje en zijn stil over de ons omringende schoonheid van het landschap. Geen schip  te bekennen behalve dat ene motorbootje dat ons tegemoet kwam. In de verte zien we een jagende buizerd vliegen, af en toe naar beneden duikend om een mogelijke prooi te spotten. 
Behoedzaam varen we naar het walletje, Nienke staat aan het roer. Ik sta buiten klaar met de touwtjes, nadat ik de ballen heb uitgehangen op hoogte van de steiger. Het zachte windje komt van land, de hogerwal. Het is lastig om de breedte van het schip in te schatten, maar weldra liggen we vast en staat meneer Buoy te kwispelen. Hij wil aan wal, vaste voet aan de grond. Hij is heel wat gewend met zijn echte baas, onze zoon, die ruim 15 jaar op klippers voer op de Waddenzee en het IJsselmeer. Haast een zeehond. Echter op het water is niet veel te snuffelen en en zijn ware aard, een landbeest, is niet te verloochenen.
De motor gaat uit en de stilte, af en toe onderbroken door de ijle kreet van een vogel, valt over ons als een warme deken. De zon laat zich af en toe zien tussen de langzaam voorbij schuivende stapelwolken. De elzasser wijn met een stukje helaas niet helemaal rijpe camembert versiert de tijd die we nog in de kuip kunnen zitten bij het lengen van het licht. Bijzonder hoe de omgeving inwerkt op ons welbevinden. Een magische plek hervonden. Een plek die je over land niet kunt bereiken. Nou ja, mischien wel, er liep een boer in overall langs met een polsstok die ons geen blik waardig vond.
In het schip staat een glas met pinksterbloemen, boterbloemen en zuring. Een geschenk van het stuk ongemaaide grasland achter de steiger. 
Het is lekker warm in het schip, Bo moet nog even uit voor een plas. Het is donker buiten. Het bed voor in het schip lokt. 

De naam Nine Marit

Over de naam van ons nieuwe schip hebben we niet lang hoeven nadenken.

Nine is de voornaam van Nienke’s moeder en Marit is geïnspireerd op de naam van mijn moeder, die Maria heette maar Riet als roepnaam had. De naam van een eventuele dochter van ons zou Marit zijn geweest. Vandaar Nine Marit. We vermoeden dat onze moeders het motorbootvaren meer hadden omarmd dan dat zeilen met boten die erg scheef kunnen gaan en niet tegen de wind in kunnen varen. 
Bij de bouw van het schip heeft Nienke een zilveren dubbeltje uit 1948, ons beider geboortejaar, op de kielbalk laten vastzetten onder in het schip. Dat zal de Nine Marit hopelijk voorspoed brengen. De schippers van weleer geloofden dat het plaatsen van een munt op de kielbalk geluk bracht en weigerden te varen in een schip zonder deze talisman. In feite is het lot van de Nine Marit daarmee al in een goede richting bezegeld.
Terwijl ik dit schrijf ligt ze knus onderdak ik het schiphuis van de Domp in Sneek, de jachthaven in het oosten van de stad. In het weekend hebben we haar bedje gespreid door de randen van de loopsteiger met vloerbedekking te bekleden en de vaste landvasten op maat te bevestigen aan de palen van de box. Zo wordt het binnenvaren een eitje. 
Het zwemplateau achter op het schip is een graaggeziene plek voor eenden die het eveneens als openbaar toilet gebruiken. Daar moeten we wat op bedenken. Glasscherven lijken met niet praktisch en erg eend-onvriendelijk. Misschien dat een net hen kan ontmoedigen. Een aardige suggestie kreeg ik nog van een collega schipper, die een nepkraai boven zijn zwemplateau plaatst. Dat schijnen eenden niet prettig te vinden.
We hebben nog veel te leren: hoe gedraagt het schip zich bij harde zijdelingse wind en hoe zal het zijn op een stromende rivier, met de stroom mee of er tegen in? En wat doet ze in hoge golven op zee of het IJsselmeer? Met een open blik en niet te veel verwachtingen gaan we eerst maar eens wat kleine tochtjes maken om te wennen aan een varend buitenhuis. De plannen voor verderweg stellen we nog even uit, maar die gaan zeker plaatsvinden.