‘Raucher Kneipe, nicht Raucher sind auch willkommen’. Een rook café, waar ook niet rokers welkom zijn, lees ik op de ruit van een kroegje in Cuxhaven. Daar gaan we maar niet naar toe, dacht ik zo.
De weersvooruitzichten lijken motorboot-vriendelijker te worden. De twijfel is weg, we gaan de Elbe af, naar Wangerooge met een tussenstop in Cuxhaven, waar we nu zijn.
De harde oostenwind was gisteren wat afgenomen en met het aflopende tij hobbelden we vlot naar Cux. Doorvaren was niet aan de orde, bij de uiterton Elbe 1 woei het nog Bf 4-5 en stonden er golven van een meter of meer. In de veronderstelling slim te zijn en geen zin in de gebruikelijke jachthaven af te meren, floepten we de Amerikahafen binnen, een stukje oostelijk van het centrum. Na twee keer op een andere plek in de jachthaven te hebben aangelegd, merkten we dat het door de oostenwind behoorlijk deinde. Toen we ook nog merkten dat de drijfsteiger kraakte en piepte als een oude windmolen groeide het besef dat dit geen goede keus voor een rustige nacht was. Brunsbüttel was niet fijn, de Amerikahafen was belabberd, zeker nadat we van een toevallige passant op de steiger hoorden dat er naast de jachthaven achter de grote muur een overslag- terminal was waar men grind, gruis en zand pleegt over te hevelen in vrachtschepen. Soms ook ‘s nachts. In combinatie met een stevige oostenwind, loop je de volgende dag over een grindpad in je gangboord naar voren om de lijntjes los te gooien. De nacht daar doorbrengen, en het vooruitzicht een tuintje van je dek te maken leek ons geen goed idee. Dus belden we naar de grote jachthaven. Er was misschien wel een plek, maar de invalster van de havenmeester wist niet of we in de box zouden passen. Er bleef nog een optie over. De city marina Cuxhaven. Daarvoor moesten we door een openstaande sluis met een joekel van een klapbrug, overigens zonder veel geklap, of het moesten de mensen zijn die applaudisseerden toen we er onderdoor voeren. De havenmeester die we hadden gevraagd of er plek voor ons was, had ons een plaatsje aan een langssteiger aanbevolen, vlak onder een bouwterrein waar heel optimistisch een rood bord stond dat er wel eens wat bouwmateriaal over de rand kon vallen. Op je schip wel te verstaan. Terugvarend vonden we een plek gewoon in de marina, in een box. Prima plek, al gebruikte de havenmeester wel zijn expertise om te stellen dat we een erg groot schip hebben en dat we daarom voor twee boxen liggeld moesten betalen. Alsof we een catamaran zijn, potverdrie. De volgende dag ging ik met de man in discussie, waar hij me fijntjes wees op een bepaling in de voorschriften van de haven: ‘De havenmeester bepaalt hoe lang of breed het schip is’. Hij was zelfs bereid om het schip zelf te komen opmeten om aan te tonen dat de Nine Marit groter is dan de 11.90 meter die ik had gezegd. De ellende is dat hij dan wel gelijk krijgt, want een nauwkeurige meting die ik een paar geleden met onze vrienden uitvoerde kwam uit op 11.97,5 m. Dus dat voorstel heb ik maar laten schieten. Na enige zelfreflectie moet ik bekennen dat dit gesjoemel met de lengte van ons schip me niet vreemd is. Eerlijk gezegd heb ik vaak met het ietsje afknijpen van de lengte mijn voordeel bij het betalen van het havengeld gehaald. Ten onrechte, ik beken. Met deze gemankeerde moraal geconfronteerd is het meer dan logisch dat ik een keertje betrapt ben voor mijn misleiding, hoe klein en onbeduidend ook. Misschien moet ik de man maar bedanken voor dit inzicht…..
















