In Krummin is het stil. Het dorp op Usedom in het zuiden van het Boddengewässer ligt bij een natuurgebied. We liggen op een kopsteiger. Het water van de Krumminer Wiek waar we aan bakboord over uit kijken is glad als een pas gewreven vloer. De kleuren van de lucht en de sluierbewolking vinden hun gespiegeld evenbeeld in het wateroppervlak. Daar waar een vis met zijn rugvin het wateroppervlak beroert verstoren uitwaaierende concentrische cirkels de rust van het oppervlak. De “Naturhafen” is erg natuur. De steigers en zelfs de klampen zijn van hout. Een kapotte steunpaal wordt niet vervangen. Er werd een nieuwe naast de rotte paal gezet. Het liggeld was ook heel natuur. Twee keer zoveel als we gewend waren. Komt volgens de havenmeesteres omdat ze alles zelf doen. Ze was hoogzwanger, ook zelf gedaan. De toiletten zijn echt mooi, de wanden van nep palissanderhout, natuurlijk. Vriendelijke mensen en een mooi oud kerkje maakt dit dorp tot een pareltje, al zijn we er niet langer dan een nacht gebleven.
Vanuit Stettin, Szczecin, zoals de Poolse naam is van de stad, zijn we over de steeds breder wordende Oder naar het Stettiner Haff gevaren waar we een nieuwe haven troffen aan de Westoever van het Haff, Trzebiez. De diesel die we daar tankten was biodiesel-vrij! Dat stond er met grote letters, en de prijs was redelijk(€1.42) vergeleken met wat er in Berlijn voor een liter werd gevraagd. De kapitein van een rondvaartboot had zich het recht toegeëigend op een stuk kade voor het tankstation, en die nam hij dan ook uitvoerig in. Om de verantwoordelijke havenmeester niet in moeilijkheden te brengen werd ons verzocht met tanken te wachten totdat de rondvaartboot (‘rederij Peters’ NB) zou vertrekken en de kade zou vrijmaken. 1 1/2 uur wachten in de bloedhitte maakte ons niet vrolijk. Groot was dan ook de verrassing, eenmaal klaar met tanken, dat er nog een Pollardschip in de haven bleek te liggen. Op de meest schaduwrijke plek in een hoek van de haven. Ria en Aad Trompert met hun Tiberius onderweg naar het noorden evenals wij. De wereld is klein. Na een avond genoeglijk uitwisselen van ervaringen voeren we met onze andere vrienden naar Ueckermünde aan het Kleines Haff. De Tiberius, die aanvankelijk nog een dag zou blijven volgde ons later, op de vlucht voor de hitte en arriveerde aan het eind van middag in de visserijhaven van Ueckermünde. Het stadje is Duits en is stroomopwaarts te bereiken via de rivier de Uecker. Een alleraardigst stadje met mooie oude huizen waar we de slechtste pizza ooit hebben gegeten. Het leek nog het meest op een natte vaatdoek met een dikke laag gesmolten kaas waaronder de gevraagde nauwelijks te proeven ingrediënten verstopt waren. Die pizzatent was overigens ook het toneel van een opstootje waarbij de, in het zwart gestoken jongens en meiden, door 2 agenten aangesproken werden op hun gedrag. De agenten, qua aantal duidelijk in minderheid, volgden als aanpak een sussende tactiek en dat lukte aardig.
Verder naar het noorden kwamen we de volgende dag in het eigenlijke Boddengewässer. Een prachtig gebied voor zeilers met schepen van geringe diepgang. Het water is licht zout, een teken dat er een open verbinding met de Oostzee is. Rekening houdend met de in de komende dagen te verwachten hardere wind voeren we achtereenvolgens naar Wieck, Greifswald en vandaag naar Stahlbrode. Het ruime water deed ons goed. We waanden ons in een laag geaccidenteerd Denemarken met af en toe een hoge kustlijn zand of kalk.
Greifswald zijn we ontvlucht vanwege een penetrante stank in de stadshaven. Het oude stadje, een Hansestad, deed ons denken aan Wismar. Enkele fraai gerestaureerde hoge huizen in pasteltinten met een merkwaardige gestapelde bouw van zich herhalende verdiepingen staan prominent rond de markt en in de hoofdstraat. Het is een universiteitsstad, wat we direct merkten aan de vele jonge mensen die er rond liepen of zich op een bankje in een boek verdiepten. Twee gigantische bakstenen kerken domineren het centrum van de stad, ontsnapt aan het destructieve socialistisch-antikerkelijke bewind tijdens de DDR periode waarin veel kleine kerken in dorpen zwaar verwaarloosd werden.
In Wieck het plaatsje aan de monding van het riviertje naar Greifswald moet je door een klapbrug die nog met de hand bediend wordt. Éénmaal per uur komen twee heren in actie die deze ‘Hollandse brug’ openen voor zeilers en boten die naar Greifswald of naar zee willen.
In Stahlbrode, een kleine vissershaven ten zuiden van Stralsund op de Westoever hebben we een plekje gevonden aan de kade. Het is bloedheet. Terwijl ik dit schrijf waait gelukkig een iets verkoelend windje waardoor we net niet als gesmolten boter in ons schip ronddrijven…..

De Holländische Klappbrücke in Wieck










