Tegenstroom op de Weser en sluisperikelen

Was het een goede beslissing? Heeft ons inschattend vermogen gefaald? Eerder voeren we de Weser fluitend op. Ik herinner me niet zoveel tegenstroom. Het heeft in Zuid Duitsland blijkbaar fors geregend. Met een gangetje van hoogstens 8-9 km per uur waar we normaal gesproken met dit toerental 11-12 km per uur varen kruipen we de Weser op. Een oefening in geduld. Door de grillige stroom en de onregelmatige ondergrond heeft ons schip er moeite mee om op koers te blijven. Als een schrijvertje op het wateroppervlak zwenken we af en toe van links naar rechts. De tegenwind die we hebben draagt ook bepaald niet bij aan de snelheid. Door steeds over te steken naar de binnenbocht van de rivier proberen we de stroom die het sterkste is aan de buitenbocht te vermijden. Af en toe wel wat riskant als je geen zicht hebt op wat er van de andere kant komt. Het weer dat enkele dagen geleden niet meezat deed ons beslissen om niet buitenom door de Duitse Bocht te gaan. Dat er zoveel stroming op de Weser stond hadden we niet ingecalculeerd. Het miezert op deze Hemelvaartsdag en er staat een straffe wind uit het zuid westen. Het beroemde bootgebakje met crème fraiche en zwarte bessenjam vergezeld van een kopje koffie, rolt ons hemels over de tong.

Gisteren hebben we weer ‘genoten’ van een sluis incident. Een motorboot met twee motoren waarvan één motor kapot was en waarbij de boegschroef ontbrak, probeerde rechtuit de sluis in te varen. Afmeren aan de sluiswand lukte niet zodat het schip, vanaf zijn hekstoel slechts met één lijn vastgehouden door moeder matroos, weldra dwars in de sluis lag. De schipper, die niet zijn beste dag had, probeerde door hard vooruit en achteruit gas te geven met zijn overgebleven motor de zaak te redden. Dat hij daarbij onze Nine Marit van achteren dreigde te bestijgen vonden we niet leuk. Dat moeder matroos daar bijna mee overboord werd getrokken had hij niet in de gaten. De vrouw vond het allemaal erg grappig want ze lachte vrolijk naar ons terwijl haar arm zowat uit de kom werd getrokken. Mogelijk uit verlegenheid schat ik in. Uiteindeljk wist Nienke met een door onze vrienden toegeworpen lijn het op drift geraakte schip te enteren, zodat we enige controle kregen over de wilde manoeuvre-pogingen van de ongelukkige schipper. Het koste de nodige overredingskracht om hem zijn motor uit te laten zetten omdat de beugel van zijn kuiptent van de sluiswand een aantal ferme tikken had gekregen. Zijn vrouw zat er gelukkig niet tussen. Toen de sluisdeuren dichtdraaiden kwam er rust in de tent. Gebroederlijk werden we 5 meter de hoogte in getild. Afgezien van de schade aan zijn tent-beugel zijn wij gelukkig verschoond gebleven van schade. Zijn kapotte motor bleek het tijdens de sluisgang ineens weer te doen. Een ingreep van een hogere macht, alleen wel wat laat…..

Rond de Weser zagen we veel wildleven. Ganzenfamilies met tientallen kuikens, een reebok op de wallenkant die ik op nog geen 10 meter afstand in de ogen keek langs. Het zelfde gebeurde met een vos die aan het picknicken was bij de waterkant. Een Rode Wouw en een biddende Ruigpootbuizerd vertoonden met verve hun acrobatische kapriolen tijdens de jacht.

Nog 2 uurtjes te gaan, om 1600 uur gaan de sluizen dicht, Sontagsruhe……

Oldenburg, een wel wat verkeerde inschatting en de Weser op

Het Küstenkanal is een groene corridor, een tunnel met af en toe een flauwe bocht. Niet het meest inspirerende stuk water. Nadat we met veel gas, maar tergend langzaam een binnenvaartschip hadden gepasseerd zagen we dat het schip achter ons in een verwijd deel van het kanaal ging aanleggen. Hadden we hem opgeroepen was deze spannende manoeuvre niet nodig geweest. Zelfs met veel PK’s is het lastig om in een kanaal een groot binnenvaartschip voorbij te varen, met de beperkingen van de eigen rompsnelheid en de zuiging van het relatief ondiepe water moet je ook nog over de boeggolf van het te passeren schip, alsof je een heuvel beklimt met je schip.

De sluis bij Oldenburg is op zondag na 12 uur in de middag dicht tot maandagochtend 5 uur.

We brachten de avond en de nacht door langszij een splinternieuwe Linssen met 2 vriendelijke Duitsers. De volgende ochtend nadat de beroepsvaarders van hun voorrang gebruik hadden gemaakt werden wij, onze vrienden en nog een paar ‘Kleinfahrzeuge’ 3 meter naar beneden gesluisd. We kwamen weer op getijdenwater. Omdat we richting Bremen wilden hebben we in de jachthaven afgemeerd, wachtend op afgaand water over de Hunte.

(Foto met toestemming)

Zijn prominente buik volgend, waggelde een in het zwart gestoken man over de steiger naar ons toe. Nadat hij een half opgerookte peuk tevoorschijn had getoverd en in de brand had gezet maakte hij aanstalten om met ons een praatje te maken. Volgens zijn zeggen is hij de havenmeester van de haven achter de sluis. Volgens ons was hij op dit vroege uur in kennelijke staat en dreigde hij op de wiebelige steiger voortdurend om te donderen. Gefascineerd keken we toe hoe hij steeds dichter naar de rand van de steiger achterwaarts stommelde, terwijl we elkaar stilzwijgend polsten wie hem bij een tewaterlating zou redden. Op zijn t-shirt prijkte een groot doodshoofd met daaronder de tekst ‘St. Pauli’, dat volgens mij de naam van een bekende kerk is. De combinatie van beeld en tekst begreep ik niet. Met de smeulende peuk in zijn mondhoek legde hij uit dat de tekst slaat op een voetbalclub, waar hij fan van is. Het logo, de doodskop, belooft niet veel goeds voor de eventuele tegenstanders. Hij was gisteren met zijn boot uit Bremerhaven gekomen en was nu op weg naar huis. Inmiddels was er Nienke en onze vriendin twijfel ontstaan of de kennelijke staat wel was wat het leek. Zijn wiebelige gang en een linker arm die er wat merkwaardig bij hing logenstrafte onze eerdere indruk. Een doorgemaakte CVA, een hersenbloeding, was een betere verklaring voor zijn gedrag.

De Hunte is het riviertje dat van Oldenburg in de Weser leegloopt. Meegesleurd op de ebstroom liep het hard stroomafwaarts waarbij we het zo hadden uitgerekend dat we bij de kentering bij de Weser kwamen. Eenmaal op de Weser is het prettig om stroom mee te krijgen. Einddoel van de dag was het stadje Vegesack, een volgens de pilot ‘romantisch plaatsje’ aan de noordoever van de Weser, westelijk van Bremen. Zo gauw we afgemeerd waren aan de steiger van de haven van Vegesack en we om ons heen keken vonden we er geen sack aan. Het haventje wordt omzoomd door hoge kades (Spundwände) en er valt van die romantische ‘Kneipen am hafen’ weinig te zien. Midden in de havenkom, liggen een aantal oude schepen, het maritiem museum voorstellend. De haven-meesteres, haar bootje lag achter ons, is een schat. Zeer behulpzaam en uitvoerig vertelde ze wat we konden verwachten. De loopbrug waar je met je schip onderdoor moet is slechts 1.90 m hoog bij hoogwater. Een telefoontje naar de havenmeester en ze maakt hem open. Toen we anderhalf uur voor hoogwater vertrokken om een staartje van de vloedstroom mee te pakken, zwaaide ze ons vrolijk uit na het openen van de brug.

A. Von Humboldt in Bremen aan de kade

De Eems op

Dit was ooit een spoorbrug voor het treintje van Groningen naar Leer, en wat is die Eems modderig!

We planden een snelle tocht van Delfzijl naar Norderney om vervolgens een dag later door te willen stomen buitenom de eilanden naar Cuxhaven. Het weer leek een aantal dagen mooi rustig te worden voor een buitengaatse tocht, een zuidwesten wind van 2-3 BF die later naar het westen zou draaien. De avond voor ons geplande vertrek hebben toch nog maar even het weerbericht van de KNMI en de Duitse Wetterdienst bekeken. Anders dan op eerdere weerberichten zag ik dat de wind noord-west zou worden met een windsterkte van mogelijk 4-5 Bf vanuit het noordelijke deel van de Duitse Bocht. Van het woordje ‘mogelijk’ word ik wat onrustig, bovendien zou het wisselvallige weer ‘mogelijk’ aanhouden voor de week erna. Dagen vast liggen op Norderney en eventueel moeten kiezen voor een langdurige en lastige tocht over het wad vonden we niet aantrekkelijk. Het beste alternatief leek ons om de Eems op te varen en het Küstenkanal te nemen naar Oldenburg en Bremerhaven. Die optie hebben we dus maar genomen en zijn nu onderweg.

Het deel van de Eems tot aan de eerste sluis is best aardig qua landschap. Glooiend met een afwisseling tussen boompartijen en landbouwgrond. Langs de drooggevallen wallenkanten van de Eems zien we honderden grauwe ganzen, eenden en klein spul dat we van afstand niet kunnen determineren. Dankzij het opkomende tij scheuren we met 16-18 km per uur, 9 knopen, de Eems op. Een nadeel van dit deel Eems is het modderige water. Ons pas gepoetste schip ziet eruit als een varken die zich in de modder heeft gerold. Hebben we haar eens een keer goed in de Seapower-wax gezet, hecht de modder zich als een geel-beige vlekken-deken op haar romp. Die modder zou er toch gewoon moeten afglijden na een waxbeurt? Heeft iemand een beter advies om de romp mee te poetsen?

Bij de sluis moesten we lang wachten. De sluis is 165 meter lang, net te kort voor 2 binnenvaartschepen als ze beide 86 meter lang zijn. Mazzel voor ons om uiteindelijk achter zo’n schip de sluis in te kruipen. Na de eerste sluis, de Herbrum sluis, wordt het landschap anders. We zien meer bomen en minder landbouw grond langs het kanaal dat inmiddels niet meer Eems heet maar Dortmund-Emskanal. De stroom op het kanaal is te verwaarlozen. Afhankelijk van de hoeveelheid gevallen regen stroomt het meestal niet harder dan 1/2-1 km per uur. De tweede sluis die we naderden opende zich voor ons terwijl we aan kwamen varen. Er waren geen grote schepen die lagen te wachten. Binnenvaartschippers plannen de passage van de sluizen goed. Meestal komen ze in groepen stroomopwaarts of stroomafwaarts. Stroomafwaarts varen ze na de sluis het liefst met de stroom mee naar Delfzijl.

We liggen bij Dörpen aan het Küstenkanal, mooi beschut in de jachthaven vlak na de sluis. Prima plek. Een wandeling in de omgeving doet ons belanden in een woest stuk bos, overwoekerd met bramenstruiken en brandnetels. Het leek aanvankelijk zo’n aardig pad in de richting van de haven. We zagen door de bomen ons schip liggen. Ons schoeisel en de daarin aanwezige lichaamsdelen waren er niet blij mee. Vooral omdat ondergetekende, optimistisch geworden vanwege het zonnetje, open sandalen meende te moeten dragen met begrijpelijke gevolgen van dien.

We merken dat het weer verandert. Bij aankomst in de haven was de wind zuidwest, inmiddels is hij gedraaid naar het noordwesten. Het werd snel killer, te koud om lang buiten te blijven zitten.

We zijn aardig gewend aan het bootleven. Af te toe worstelen we met wat we moeten aantrekken, kleren uit, kleren aan, truien er bij, jas aan, sokken aan, sokken uit….

Uitbundige vogelconcerten in de vroege ochtend en tegen de avond klinken ons aangenaam in de oren. Er wordt onderling flink gecommuniceerd tussen onze gevederde vrienden. Het geluid van de vlagerige wind in de bomen is over gegaan in een nauwelijks hoorbaar fluisteren, al moet ik bekennen dat dat voor mij meer van horen zeggen is…….

De beroemde bootgebakjes met een kopje nespresso

Vrijstad in Groningen

Vanuit de Oosterhaven in Groningen ben je zo maar in het centrum van de stad. Dat we in de avond na het eten de kuierlatten namen in een totaal andere richting en op een bijzondere plek geraakten was toeval. Lopend langs het Eemskanaal naar het oosten kwamen we langs een stuk bos. Een hek versperde de toegang tot een plek die me deed denken aan vrijstad Christiania in Kopenhagen. De locatie, een stuk bescheidener van omvang dan in Kopenhagen, oogt authentieker en rommeliger, zoals we dat kennen uit de tijd van de Hippies die een vergeten bouwterrein hebben gekraakt en ingericht met oude caravans en tot woonplekken omgebouwde oude bussen. Nieuwsgierig loerden we door het hek, waarop een fleurig geklede vrouw naar ons toeliep en ons uitnodigde om een kijkje te komen nemen. Twee koters, slechts gekleed in een hesje en voor het gemak geen onderbroek, waren samen met een wat ouder kind van oude kussens een hut aan het maken. De vrouw wees ons aan waar ze woonde, een kleurig geschilderde stacaravan, waar binnen enkele lampjes brandden. Water hebben ze niet, dat moeten ze elders halen. Elektriciteit krijgen ze van de gemeente en daar wordt gewoon voor betaald. Hoe het met de riolering zit, hebben we niet gevraagd. In het door berenklauwen overwoekerde terrein een plekje zoeken voor een ongestoorde uit-de-broek-sessie lijkt me wat lastig.

De hele entourage, de rommel, de oude troep die ooit dienst heeft gedaan, maar nu ligt te verroesten, past op de een of andere manier in dit ruige stukje groen. Er gaat een soort natuurlijkheid vanuit, waar wij in de jaren 70 ook naar verlangden. Terug naar de natuur, weg van de civilisatie. We hebben in die tijd zelfs overwogen in Noorwegen ergens in een afgelegen gebied een huis te bouwen en er een simpel bestaan op te bouwen. Een beetje naïef en onrealistisch achteraf bekeken, want uiteindelijk zijn we gewoon brave aangepaste burgers geworden met een beroep, een huis en een auto. Misschien dat we daarom zo gecharmeerd waren van wat we daar zagen. Hier leven mensen, die gewoon doen wat hun zint, die tevreden zijn met een uiterst simpel leefpatroon in een geïsoleerde primitieve woonomgeving. De mensen die we spraken maakten geen gestresste indruk, en leken zich geen zorgen te maken over het wereldgebeuren om hen heen. “Het zit erin dat we hier weg moeten” zei een van hen. “ De gemeente wil het terrein gaan gebruiken om er huizen op te zetten sinds het bestemmingsplan is veranderd. “We zien wel wat er van komt”, was het laconieke antwoord. Op de terugtocht naar ons schip, hadden we het over het contrast tussen hun en ons leven en wat vrijheid eigenlijk betekent. Zijn wij meer vrij door alles wat we hebben en alles wat we ons kunnen permitteren? Feit blijft dat we, zij het in een andere vorm, een soort van vrijheid ervaren door onderweg te zijn, verrast door onverwachte ontmoetingen met mensen van verschillende pluimage op nooit eerder bezochte plekken…..

Over paling en bedrijfsuitjes te water

Plotseling stond hij voor me, bijna met één voet in het gangboord van ons schip, dat voor ons huis bij de Waterpoort lag. We waren aan het inpakken en bijna klaar om te vertrekken. “ Pondje warm gerookte paling?”, zei hij met een rood aangelopen bolle kop, wijzend op zijn fietstas waar een aantal langwerpige in aluminiumfolie gehulde pakjes uitstaken. Aarzelend keken we elkaar aan, overvallen door dit aantrekkelijke aanbod. “Wat kost de paling”, vroeg ik, beducht de hoofdprijs te moeten betalen en wat schuldbewust in de wetenschap de palingstand geweld aan te doen”. “€15”, en eraan toevoegend , “ze zijn in het IJsselmeer gevangen”, waarmee hij poogde om ons over de streep te trekken”. Me troostend met het idee dat ze al dood waren en ook nog gerookt, nam ik het pondje paling van hem aan. Hij weg, op zijn gammele, geroeste fietsje, waarvan hij, waarschijnlijk lollig bedoeld, zei dat hij de paling daarop niet had gevangen.

Het was wel gek dat hij wel erg snel weg was. Met de paling in mijn hand drong het langzaam tot me door dat het pondje wel een heel licht pondje was. In ons huishouden hebben we een weegschaal die ik vaak gebruik bij mijn experimenten in de keuken; ‘322 gram inclusief aluminiumfolie’. “verdomd, genept”. Als een haas sprintte ik in de richting waarheen ik dacht dat hij verdwenen was maar zag hem pas toen hij aan de andere kant van de kolk zijn waar aan de man probeerde te brengen. Haastig over de trappen van de Waterpoort stuiterend weet ik hem aan de andere kant staande te houden. Zijn al rode hoofd werd een soort diep paars, met vlekken, toen ik hem vertelde dat het pondje geen pondje was en of zijn weegschaal onlangs nog geijkt was. Hij was het met me eens dat het verschil van bijna 200 gram wel wat groot was en rukte uit zijn fietstas een pakje met één heel dikke paling, eveneens warm gerookt, die hij me, inmiddels iets minder rood, onder een zacht gestameld excuus overhandigde.

De palingen waren heerlijk, we hebben hen, door Nienke professioneel van hun jasje ontdaan, in de Beerenburg laten zwemmen.

Inmiddels zijn we nu echt onderweg. Op het Prinses Margriet kanaal voeren we achter 2 huur-bakken aan, duidelijk met een verse bemanning vertrokken uit thuishaven Grou gezien de zwabber-koers die gevaren werd. Een groep van uitsluitend mannen (het zijn bijna altijd alleen maar mannen) op weg naar een nadere verdieping in de kunst van het competitief bier drinken.

In het voorjaar en het najaar zien we in Friesland deze feest-drijfijzers vaak voorbij schuiven. Een bedrijfsuitje van een paar dagen op een huurschip, betaald door de baas, bier, gehaktballen en cholesterol-remmers inbegrepen. ‘Heren ondernemers, huur een boot voor uw personeel. Een uitgelezen optie voor teambuilding of als U iets te vieren hebt!’ ‘Friesland ontvangt U graag’….

We liggen bij Eernewoude aan een walletje. Lekker rustig in de luwte van het bos, Het miezert en het is grijs, het wordt morgen vast beter…..

Na een onrustig nachtje, we moesten weer even wennen aan het hardere matras, worden we gewekt met vogelgeluiden. De hond van de buren verderop huppelt swiepstaartend over het pas gemaaide gras. Zijn baasje volgt hem even later. Een herkenbaar patroon…..

Inmiddels zijn we aan het varen. Het Bergumermeer wordt breed belicht door een aarzelend zonnetje achter sluierbewolking. Vandaag is Groningen ons einddoel. Christa Beuker, de havenmeesteres van de Oosterhaven, zegt dat er plek is voor ons….

Wat er mis was en hoe het goed kwam

Toen we inspecterend om ons schip heen liepen zijn we wel geschrokken. In de loods waar ze nu nog ligt, droog en ontdaan van haar glibberige aanslag zagen we een aantal plekken waar de antifouling inclusief de onderlaag had losgelaten. Bij het roer in de buurt keek ik tegen kaal metaal. De rommel die we in Leeuwarden vorig jaar in de schroef hadden gekregen, had al rondslingerend de romp gegeseld en beschadigd. Jan Pollard stelde me gerust en zei dat een paar lagen met de juiste primer en daarover de antifouling, haar naakte plekken effectief zou bedekken. Een kapotte sluiting van de bakskist, een sluiting die in dit model niet meer gemaakt wordt, is fraai door William gelast, steviger dan hij ooit was. Handig dat ze bij de werf van alle markten thuis zijn. De gasslang is door een nieuwe vervangen en het systeem is afgeperst als controle op eventuele lekkage. Het poetsen en in de was zetten van de romp en de opbouw was een hele klus. We waren er 3 dagen, met tussenpozen, mee bezig, om de lamme armen wat rust te gunnen.

Nine Marit zal eind van de eerste week van mei volledig aangekleed en tot in de puntjes verzorgd weer te water gelaten worden. Het voelt wel lekker om straks weer te varen met de wetenschap dat ze helemaal in orde is en klaar voor een lange tocht op het water.

Aanvankelijk waren we wat ontstemd dat we niet eerder konden vertrekken. Maar zoals vaak, zijn verwachtingen niet de beste uitgangspunten voor een gezonde en meer accepterende levenshouding, het leven nemen zoals het komt en niet direct boos worden als iets anders loopt dan je verwacht.

De huidige weersomstandigheden zijn om het zacht uit te drukken miserabel. Als je in de ochtend je neus buiten de deur steekt, moet je uitkijken dat je niet onderkoeld raakt. De polaire wind doet ons huiveren. Teckel Bo zou zich, na een snelle plas, schielijk omgedraaid hebben om zich vervolgens in zijn warme mand op te rollen. Kortom, geen weer om in de kuip zonder dikke jas van het voorbijglijdend landschap te genieten.

Vrienden van ons haalden het motto van een ouder echtpaar aan. Beiden waren door de wol geverfde zeilers die duizenden mijlen voeren met hun schip. De laatste jaren hebben ze hun ambities om te varen wat bijgesteld; Het wordt ’F of F’, ofwel, ‘Friesland of Finland’, al naar gelang de omstandigheden. Daar sluiten we ons bij aan, mooi gezegd, al denk ik dat het in ons geval ‘ Z of Z’ wordt; ‘Zeeland of Zweden’, of misschien iets er tussen in.

Zoals we vroeger in onze vakantie een doel stelden om ergens, weer of geen weer, naar toe te varen om vervolgens op tijd weer terug te moeten gaan, zo hebben we nu de tijd om op een plek relaxed te verwijlen bij minder aangename weersgesteldheden.

Inmiddels regent het. Voor ons huis ligt in de Kolk bij de Waterpoort een schip met een Zwitserse vlag. De zoveelste Zwitser die hunkert naar ons platte, waterrijke Nederland. We zien ze hier vaak, met of zonder eigen schip. Van Herman Pollard hoorde ik dat er steeds meer belangstelling is voor een door hen gebouwd schip vanuit de Zwitserse Alpen. Van de bergen naar platland, het rijzen en dalen zat. Lekker plat glijden, met een bootje, over rustig water….

Wat is ons land toch mooi….

IJsseldelta

Uit het water

Gisteren kwam ze uit het water, Nine Marit. Haar onderkant werd schoongespoten. Ze mag opdrogen in de loods voordat ze een nieuwe laag antifouling krijgt. Ons schip heeft onderhoud en extra zorg nodig en dat moet professioneel gebeuren. In vertrouwde handen bij de Pollardboys. Altijd leuk als je erbij bent wanneer het schip uit het water wordt gehesen.

Nadat we haar voor de kraan hadden gelegd presteerde ik het om in het gangboord over de mat te te struikelen, waarbij ik mijn bril, geen touwtje eraan, verkreukelde en hem bijna het ruime sop liet kiezen. Hij bleef op de rand van de beschoeiing liggen, waar ik hem net nog kon pakken. Hoe ironisch, ik had hem net die ochtend bij de brillenman laten afstellen omdat hij me wat los op de kop zat. Een gelukje bij een ongelukje; een wenkbrauw dik, een schaafwond en een kromme bril, nog slechts geschikt om met één oog de wereld scherp te krijgen.

Jan manoeuvreerde de kraan handig in positie, de singles klaar om het schip in haar armen te nemen. Als een baby werd Nine Marit voorzichtig opgepakt en op haar kribbe neer gevleid. Heel precies bepaalde Jan waar de spanten van het schip liggen opdat ze goed ondersteund op de bok kwam te liggen. Mooi om te zien hoeveel vakmanschap er bij de Pollardboys aanwezig is om een schip veilig op de kant te zetten. Herman spoot ons schip schoon en al snel bleek dat ze toe is aan een nieuwe laag antifouling. De anodes zijn bedekt met schelpen, een erfenis van varen op het wad en op zee.

We bleken een visser beroofd te hebben van zijn vistuig. Er zit een vislijn om de aandrijf-as gewikkeld en er is een beschadiging aan het roer en de hak te zien waar het loodje van de vislijn zich rond-zwiepend heeft uitgeleefd op het metaal. Goed dat Nine Marit. Op de wal is gezet en dat we nu zien wat we eerder niet zagen. Onderweg naar huis belde Jan dat we ook een deukje in de kiel hadden opgelopen. Geen ernstig probleem, maar wel een teken dat we ergens onderweg iets hebben geraakt, een steen, een drempel in een sluis of een rotsachtige bodem.

We beseffen weer eens goed dat een boot een gebruiksvoorwerp is en dat ze na een aantal jaren varen behoefte heeft aan onderhoud en extra zorg. In mijn werkzame leven als arts heb ik me meermalen verbaasd over hoe sommige mensen hun lichaam misbruiken en verwaarlozen. Is het met de zorg voor materiële zaken niet net zo? Waren we vroeger ook niet zorgzamer ? Zouden wij een schip, ingenieus ontworpen en gebouwd door mensenhanden, eigenlijk niet een beetje moeten beschouwen als een levend wezen met een eigen karakter? Een wezen met aardige kanten, maar ook behept met nukken als ze niet goed behandeld wordt. We praten met ons schip, geven haar een klopje op de zeereling als ze ons weer veilig in een haven heeft gebracht. De motor die ik iedere dag inspecteer voordat we gaan varen, spreek ik vriendelijk toe ons te brengen waar we naar toe willen. Ik snap dat ik er de nodige energie in stop, maar vanzelfsprekend accepteren dat ze het goed doet, doe ik nooit. Het is de zorg om jezelf of je partner, als je afhankelijk bent van een ding dat je onderweg niet in de steek mag laten.

We vinden het normaal dat er leven is, een boom, een bloem, een dier, een mens. Een levend wezen dat zich opricht en zich ontwikkelt tegen de zwaartekracht in en ingaat tegen de wet van entropie, het altijd aanwezige proces van verval van alles tot enkelvoudige elementen.

Zou het kunnen zijn dat een mechanisch ding als een schip met al zijn ingewikkelde onderdelen als het eenmaal vaart eveneens onderhevig is aan een levend principe? Ik denk van niet, maar het is wel grappig dat er zowel voor ons zelf als voor de dingen om ons heen zoiets bestaat als de wet van Murphy, die zegt ‘dat als er iets mis gaat, gaat er meer mis’, een ervaring die ons mensen maar al te bekend voor komt. In hoeverre is onze visie op de zogenaamde levenloze materie correct?

We zijn blij met ons schip, ze draagt ons naar verre oorden, over het water, als een huis met uitkijk over een altijd wisselend landschap. Als de weersomstandigheden ons plagen, zitten we droog in ons varend huis. Nattigheid van boven, is even nat als het water van onder. Het deert ons niet ( behalve dan als we in de sluis tijdens een plensbui de lijntjes moeten vasthouden).

Ze ligt nu in de hal, achtergelaten in de handen van de mannen van de werf. Deze week nog op het droge, een week in de remise……

Augustus 218, Over het Duitse wad