Nog een weekje varen en naar de werf in Steenwijk

zwaluwtjes op de koffie in alle vroegte

Sinds dat we even thuis waren kriebelde het. We wilden weer aan boord. De verplichtingen achter ons laten. Wat is er mooier dan tegen de avond, als het licht minder wordt en de schemering zich aankondigt, over spiegelglad water het meer op te varen. Weinig boten doen dat, het pilsje of glas wijn lonkte te zeer, terwijl er zoveel landschappelijk moois aan je voorbij glijdt als je de moeite neemt om zo laat op de middag het water op te gaan. De vogels nemen weer uitbundig bezit van de omgeving. Ganzen in familieverband zoeken een rustige uithoek van het meer om de ervaringen van de dag uit te wisselen. Naarmate de zon, die nog af en toe achter een laaghangende wolkenpartij de laatste stralen op de weilanden en over het water strooit, verder naar de horizon afdaalt, wordt het stiller. Slechts het geluid van het water dat langs ons schip ruist en het zachte gebrom van de motor verstoren de rust die over het meer daalt. In de verte zien we een zeilboot die met het laatste zuchtje wind als een statige zwaan over het wateroppervlak glijdt. Geen haast, geen stress, alleen maar langzame voortgang. Ik heb eveneens de neiging om langzamer te varen, doelloos, alleen het varen is belangrijk, trage beweging in het moment.

Wanneer we om ons heen gaan kijken om een overnachtingsplek te zoeken is de betovering voorbij. De ervaring van het alomvattende verplaatst zich naar de focus van het gerichte.

We zijn inmiddels niet meer bij Sneek in de buurt. Via de Jeltesloot, de Koevorder en Lemmer voeren we naar de Friese Sluis, de poort naar de Noordoostpolder. Door middel van een ingewikkeld telefoontje met meerdere keuzemomenten, worden we na lang wachten 5 meter naar beneden geschut. De vaart naar Emmeloord is recht en door de rijkelijk met riet begroeide wallenkant en het brede vaarwater hypnotiserend eentonig, maar tegelijkertijd rustgevend.

Dankzij wonderlijke draaitijden moeten we lang wachten voor een brugopening bij Emmeloord en Marknesse. De sluis bij Marknesse blinkt uit in wachttijd en onduidelijkheid. Voor de sluis moet je net als bij de Friese sluis een telefoonnummer bellen, waarbij o.a. gevraagd wordt of je aan de binnenkant of de buitenkant van de sluis bent. Na heel lang nadenken en onze geografische kennis raadplegend kwamen we tot de conclusie dat mijn melding dat we van buiten naar binnen wilden niet klopte. We moesten de polder verlaten en dat betekent dat we in de sluis omhoog gaan, dus van binnen naar buiten. Bij nadere beschouwing waren de sluisdeuren zodanig geplaatst dat eventuele druk van het hoger gelegen water de deuren zou dichtdrukken, dus van ons uit gezien in het lagere deel met een knik naar buiten. Dat zagen we pas later.Als ik nu de keuze had gehad om te melden dat ik oostwaarts ging was dat makkelijker geweest. Misschien dat de provincie Flevoland er van uitgaat dat de meeste mensen de windroos niet kennen en geen benul hebben van noord, zuid, oost of west.

Vlak bij Kraggenburg vinden we een ligplaats aan een wat vervallen walbeschoeiing, onderdeel van de plaatselijke jachthaven. Omhuld door hoge loofbomen, wanen we ons in het buitenland op een afgelegen romantische stille plek, ver weg van alle verkeer en drukte. Wennend aan de mooie plek zien we vanuit de kuip twee kleine vogels voorbij schieten, ‘flitsen’ is een betere beschrijving. Geschokt zien we een afwisseling tussen lichtbruin en helder blauw in de vleugelslag. IJsvogels !! En dan ook nog twee tegelijk. De havenmeester die het havengeld kwam innen, vertelde me dat ze zelfs vlak bij de woonboot waar hij zijn domicilie heeft, zittend op de de veranda regelmatig het water oppervlak bespieden, gespitst op een onvoorzichtig visje dat zich aan de oppervlakte waagt.

Blokzijl

De volgende dag voeren we naar Blokzijl, dat vroeger direct aan zee lag. Aan de fraaie oude gevels te zien, was het een welvarend stadje. De brede kolk met in de dijk een keersluis-wand om het eventuele hoge water te keren was een veilige plek voor alles wat er aan scheepvaart afmeerde. In de sluis naar de Weerribben en het wat lager gelegen gebied van Giethoorn en de Beulaker, zakten we een halve meter. Het landschap volgt de lijnen van honderden jaren veenafgraving, een wirwar van smalle vaarten, open stukken water tussen deels open weiland en spaarzame verspreide bosjes loofhout.

Op de Beulaker, het meer waar de boeier van Nienke’s ouders in de zestiger jaren een tijdelijke ligplaats had, vinden we bij een van de eilandjes een rij palen waar we voor de nacht vastmaken. Het meer is leeg. Het vaarseizoen is voorbij. Slechts een enkel charterschip, meestal bemand met een ouder echtpaar of een groep mannen uit ons buurland genieten van het varen in dit oeroude nog ongerepte natuurgebied…..