't Wad en Terschelling

De sluisdeuren gaan open. Vóór ons de haven van Harlingen, waar aan de bakboordzijde de veerboot-steiger leeg het vertrek van veerboot ‘de Friesland’ nastaart. Eindelijk weer op het zout, het oude verlangen om op het wad te varen blijkt te verwezenlijken. Vanwege het weer lukte het niet om naar het Duitse wad te gaan. Schiermonnikoog werd eveneens geplaagd met een overvloed aan regen en harde wind. 
Nu zal het dan toch gebeuren met de Nine Marit naar Terschelling. We hebben nog overwogen om via het Kimstergat te varen, maar dat leek ons wat riskant, met een voorspelde verlaging van 20 cm en een minst gelode diepte van 10 cm. Onze zoon zei dat het best kon, maar hier ben ik toch een beetje te schijterig voor. Vastlopen op het wantij bij springtij lijkt me niet een aangename bezigheid. 
We varen uit en gaan langs de Pollendam het wad op over de gewone route. Het is prachtig weer, de Waddenzee is vrijwel vlak. In de verte stapelen zich cumulus-wolken op tegen de achtergrond van een heldere blauwe lucht. Het is niet druk op het water. Een visser ploegt ons voorbij en laat ons dansen in haar hekgolf. Een strook schuim kronkelt als een wit lint achter ons schroefwater naar de horizon. Voor ons maken tientallen meeuwen zich druk in het kielzog van de visser. Met veel gekrijs proberen ze de door de netten opgeworpen visjes te verschalken. 
Hoe anders gaan Jan van Genten te werk. Als doelgerichte pijlen, de vleugels samengetrokken, storten ze zich naar beneden en duiken door het wateroppervlak boven op de voor ons onzichtbare school vissen. Daarbij vergeleken zijn meeuwen maar onhandige beesten, duiken kunnen ze niet, alleen dat wat op het oppervlak drijft weten ze te verorberen. 
Even later passeren we het vogeleiland Griend en een voormalig lichtschip dat rood en roerloos bij een plaat voor anker ligt. 

De kleuren van het water en de lucht vermengen zich in oneindige variaties. Tegen de horizon schilderen een paar klippers en boltjalken hun silhouetten, de zeilen weinig effectief door het slappe windje. 
De ebstroom geeft ons een aangename snelheid van 13-14 km per uur, terwijl de motor zachtjes onder in ons scheepje bromt. Bij de Westmeep varen we stuurboord uit. De ebstroom hebben we nu schuin op de kop en we worden zijdelings weggezet zodat we moeten opletten niet buiten de tonnen te komen. Met een snelheid van nog geen 8 km per uur kruipen we richting Terschelling. Zo dicht mogelijk langs de droogvallende bank aan bakboord, omdat het daar minder hard stroomt. De charterschepen voor ons doen hetzelfde. 
Achter ons komt de Koegelwieck aanstuiven alsof ze geen spatje last heeft van tegenstroom. Voordeel van zo’n catamaran-onderwaterschip is dat er niet veel hekgolf wordt geproduceerd. 
Een viskotter die haast heeft, weet golven te maken die al je glaswerk aan boord ruïneert of tenminste er voor zorgt dat je goed wakker wordt geschud omdat je niet de moeite nam achterom te kijken. Van opzij getroffen worden door een hoge golf is op een motorboot, maar ook op een zeilschip, iets als een ongerieflijk ritje op een rodeo-stier die met zijn verkeerde poot uit de wei is gestapt. We ontdekken snel de truc om zodra de hekgolf in de buurt komt recht in de golf op te sturen.
Nine Marit doet het goed en nog nagenietend van de tocht arriveren we op Terschelling waar we een plek krijgen toegewezen door een alerte havenmeester die ons tegemoet kwam varen. 
Het lijkt wel of Bo de plekjes herkent wandelend naar de Walvis het schitterend gelegen restaurant waar je uitkijkt over het strand van de Noordvaarder. Spelen met de bal op het gras doet hem zijn gewrichtsklachten vergeten. Hij legt desnoods de bal voor de voeten van een paar wildvreemde mensen neer met een blik in zijn ogen, ‘toe nou gooi hem nog eens weg, ik pak hem wel weer’.
Terschelling, hoe vaak was onze zoon daar wel niet toen hij nog voer op de Passaat en de Poseidon? 
Oude herinneringen komen boven van eerdere bezoeken aan dit eiland. Met ons Crabbertje, met de Friendship en met de Nika. Het eerste wat opvalt is de geur van het eiland en van het wad, haast mediterraan, gemengd met de zilte geur van mosselen en kokkels. 
We zien de rommelige gezelligheid van de charterschepen die strak naast elkaar liggen afgemeerd, tussen de hoge houten palen. Jonge gasten proberen krabben te vangen met een moderne plastic uitvoering van het touwtje met een knijper en een halve mossel of een stukje spek. 
In het late middagzonnetje doen we ons te goed aan een Belgisch biertje. Vanaf het terras van de Walvis zien we hoe  zeilschepen en motorscheepjes tegen het laatst van de ebstroom naar de havenmonding kruipen. 
Een kunstwerk van wilgentenen, een overblijfsel van Oerol, siert het strand in de verte. Onderweg naar het kunstwerk, zien we overal zeekraal groeien.

Dat dit malle plantje hier in het zoute zand kan leven is een wonder. Een aanpassing die niet veel soortgenoten kunnen evenaren. 

Het is nu bijna eb, het strand is op z’n breedst. In de verte verdwijnt langzaam de zon in de laaghangende bewolking achter het hoge duin van Vlieland.
We blijven nog een dag……de wind zou aantrekken en de dag erna weer wegvallen. Daar zullen we op wachten. Weinig wind heeft onze voorkeur. Hoe anders dan met een zeilschip……..

Verticale tsunami's

De muggen zijn verdronken in de aanhoudende regen. Ons scheepje was zo schoon als bij haar tewaterlating. Schoon door de gratis wasstraat vanuit de hemel. Dat we er nou blij van werden is wat teveel gezegd. Het hondje uitlaten was iets wat leek op een hink-stap-sprong van de ene schuilplek naar de andere. Gelukkig was het mijn lief die aanbood om Bo uit te laten. Ik zat lekker warm in ons bootje en zag hoe de wolkbreuk zich boven Groningen ontlastte met het geweld van een neerwaarts donderende tsunami. 
Ons plan om naar het Duitse wad te gaan hebben laten varen. Windje Bf 6 uit het noordwesten op de Eems bij afgaand water lijkt ons, met een motorboot die we nog onvoldoende kennen wat betreft haar gedrag op ruw water, vragen om een nascholing wildwatervaren. Lekker beschut in de stad aan de kade liggend kun je je niet voorstellen hoe hard het waait op zee. Hier in Groningen zag ik hoe de wind  de wolken boven me voorbij joegen, maar voelde niet de equivalent daarvan op straathoogte. 
Op de kade zagen we een parade van honden die hun baasjes voort trekken, duidelijk de leiding nemend in het dagelijks ritueel van snuffelen, piesen en poepen. Tussen de melange van langs lopende honden trotseerde een enkele hardloper de regen. Voor dat zwoegend strompelend werken aan je conditie heb ik geen geduld, een wandeling spreekt me meer aan. 
Nog beter is het door een bootje gedragen worden, omringd door de voorbijglijdende natuur, terwijl het schip een bruisend spoor trekt en de bescheiden hekgolf het riet langs de kant vriendelijk laat wuiven.
Via het Reitdiep, steeds weer een verassend vaarwater, kwamen we in Zoutkamp. Jeroen voer mee vanaf Groningen en zijn vriendin kwam gezellig mee-eten voordat ze samen weer naar huis terugreden. Betoverend was wederom het Lauwersmeer, waar we lagen in het Stropersgaatje, uitkijkend over het water met in de verte foeragerende zwanen, visdiefjes dansend om de boot en een buizerd jagend boven het eiland. 
Ondanks de vele buien die de Nine Marit geselden blijven we onder de indruk van dit prachtige stukje Nederland. Jammer genoeg hebben we de zeearend die hier zou moeten huizen, niet gezien. De zeearend die voor ons van zo’n grote betekenis was tijdens de reis naar de Lofoten met ons vorige schip. 
Op het moment van aarzelen om verder te gaan en beide lichtelijk gedeprimeerd door het trieste weer in de fjord, zagen we twee zeearenden in dit onherbergzame landschap een liefdesdans in de lucht maken. Waar maakten we ons druk over als deze prachtige roofvogels hier gewoon kunnen leven en spelen?
Het was hulp. Toen we even later nog twee Noren tegenkwamen, onderweg van Bodø naar Frankrijk, die ons verzekerden dat we spijt zouden krijgen als we niet verder gingen, zijn we gesterkt verder gevaren. 
De alternatieve route vanaf het Lauwersmeer over het Bergumermeer was een nieuwe ervaring (Alleen met een schip te bevaren die niet hoger is dan 2.90 meter). Mooi breed vaarwater en een afwisselend landschap dat uitnodigt om nog eens nader te onderzoeken. 
Nu we inmiddels in Leeuwarden liggen en Harlingen om de hoek loert, lijkt het erop dat we in de komende week nog een kansje krijgen Terschelling te bevaren.
Met de bruggenwipper van de Vrouwenpoortbrug  raak ik aan de praat. Ze oogt als een oudere schippersvrouw, zwart haar, donkere samengeknepen ogen en een getaande huid. Een sigaret in de mond en een Gronings accent maken het plaatje compleet. Inderdaad, ze bevestigt mijn vermoeden, geboren in Groningen en ze woonde en werkte jaren met haar man op een spits, waarmee ze vracht vervoerden in Nederland en België. We hebben het over sturen door smalle bruggen. ‘Ach’ zegt ze, ‘ je moet het schip gewoon met de punt voor het midden van de opening leggen en dan flink gas geven, een kopschroef hadden we niet’. ‘Het heeft geen zin om een beetje angstig te gaan ronddansen, dan gaat het zeker mis’. ‘Het is já het lastigste,bij harde zijwind, dan kom je scheef op de brug af varen, op het laatst het schip recht trekken is dan een kwestie van goed timen’. 
Ik vraag hoe het is om Bruggenwipper te zijn. ‘Je moet já erg opletten, dat er niet nog een fietser of een voetganger aan de verkeerde kant probeert de brug op te gaan, het zal niet de eerste keer zijn dat ik de andere kant op kijk en dat ik met de slagboom zowat op iemands kop tik’.
Ze is ook bruggenwachter in Makkum, ze had in het weekend hier in Leeuwarden dienst. Het bevalt haar best, een heel wat rustiger leven dan vroeger op de spits. 
Wordt het nu echt beter weer? We zijn onderweg het motortje zoemt…

Aanvalluhhhhh, een muggenverhaal.

We hadden het helemaal mis. Vorige week zeiden we nog tegen elkaar, wat zijn er weinig muggen dit jaar. Niets is minder waar, terwijl ik dit schrijf krijg ik al weer jeuk. 

We zijn aan boord en hebben de laatste uren een wilde blik in onze ogen. Begrijpelijk als je in een uur tijd 30 muggen hebt geroosterd met ons elektrische tennisracket. De hele boot ruikt naar een foute barbecue waar één en ander te lang in de vlammen heeft gelegen.  
Voortdurend kijken we om ons heen alsof we ze zien vliegen en dat blijkt telkens weer bewaarheid. Het glaasje port voor het slapen gaan is verworden tot een bezigheid vol onrustige blikken naar het witte plafond, terwijl we onszelf op de meest vreemde plekken krabben, in de veronderstelling dat er weer een mug bezig is zich te verlustigen aan ons ‘O’ zo heerlijk levensvocht, ons bloed.
Blijk ik ook nog de pech te hebben een mug, die zich net aan mij gelaafd had, te pletten op één van onze nieuwe gordijnen, met als gevolg een rode vlek op het maagdelijke crèmekleurige gordijn.
Alles is dicht met horren van de Xenos en een speciaal-horrennet over het vluchtluik in het voorschip. Toch komen ze binnen en telkens wanneer we denken ze allemaal om zeep te hebben gebracht zien we hoe zo’n onverlaat zich totaal onbekommerd op ons plafond nestelt, onder het mom ‘zie mij eens’ en ‘pak me dan’. Welnu, dat laatste doen we dan ook vol verve, met de elektrische matteklopper. 
Waarom heeft de Schepper ons met dit vliegvolk opgezadeld ? Was het om ons mensen te pesten? Of dacht Hij misschien, ik moet wat vliegend voedsel creëeren voor de zwaluwen? Maar waarom dan ze uitrusten met een venijnige prikbuis waarmee ze ons bloed opzuigen en ons een uren-durende jeukplek bezorgen? 
De afgelopen nacht hebben we zuchtend en steunend geprobeerd de slaap te vatten. De muggen waren me telkens voor. Bijna in slaap was er dan telkens weer dat gemene zoemen in de buurt van mijn hoofd, waarbij een mijzelf toegebrachte klap, meestal een misser, mij weer klaar wakker maakte, of op zijn minst me een tijdelijk doofheid bezorgde als de klap op mijn oor was beland.
De deken helemaal over me heen trekken was slechts even mogelijk. Veel te heet en veel te zweterig. Zo gauw een been, een arm of een oorlel zich buitendekens vertoonde, was het weer ‘aanvallen’. Direct het licht aan, wij beide rechtop in bed, het muggen-rooster-ijzer in de aanslag en dan rondkijken waar het vliegende stuk vreten zich nu weer bevindt. 
Wij zijn inmiddels gaan geloven in het fenomeen generatio spontanea. Ondanks dat er een flinke berg muggenlijken op de vloer ligt komen er nog steeds levende muggen bij. Of zouden ze dan toch door die minuscule gaatjes bij de deuren naar binnen komen?
We zitten nu in het donker, als laatste redmiddel, Nienke zwaait met haar grilrooster als een bezetene door de salon waarbij de basilicum en de sla met kluit op de plank boven de kastjes helaas gesneuveld zijn door haar krachtige optreden.  Zelf ben ik gek van de jeuk de douche ingedoken die helemaal wit is van binnen, zodat ik ieder bewegend insect direct kan spotten. Hier mag het bloed spatten, de wanden zijn goed afwasbaar. Wat zal de nacht ons brengen?
Overleven we dit of moet ik een collega psychiater te hulp roepen?
Wordt hopelijk vervolgd…..

Teckel Bo

                 Bo, de teckel van onze oudste zoon, heeft een merkwaardig gedrag. Zo gauw we thuis zijn vraagt hij in de buurt van het berghok of hij mag spelen met de bal. Dat doet hij door beurtelings naar de deur van het hok en naar ons te staren. Dat staren kan hij heel lang volhouden, zodat wij onszelf schuldig gaan voelen alsof we een bedelaar geen aalmoes gunnen. In Nepal slaagde een professionele bedelaar, een oudere man met baard, erin ons zo lang aan te staren dat we, het restaurant waar we zaten uitkomend, onmogelijk zijn opgehouden hand konden negeren.  
De bal van massief rubber is in zijn ogen een vluchtend stuk wild dat gepakt moet worden. Jankend van enthousiasme gaat hij er achteraan. Een kat ziet hij niet als prooi, kijkt er verveeld naar en loopt door met geheven staart. 
Als de bal gegooid is heeft Bo hem binnen de kortste keren veroverd en loopt dan triomfantelijk met zijn vangst rond. Daarna krijgt hij een merkwaardig gedrag. Hij laat de bal vallen en gaat zwiepstaartend het spoor besnuffelen waar de bal de grond of de muren heeft geraakt. Dit kan hij rustig 10 minuten volhouden. Het leukste is dan om de bal weer aan je voeten te leggen in de hoop dat je de bal weer wegschopt om daarna het snuffel-ritueel nog eens te herhalen.  
Dat wegschoppen moet met overleg en slimheid gebeuren. Bo laat zich niet makkelijk foppen. Meestal heeft hij de bal in de kortste keren te pakken, op soms nog geen meter vanaf de trappende schoen. Het is het beste  om de bal, glibberig van het speeksel, op te pakken en dan onder de vermelding ‘laatste keer’ weg te gooien. Wanneer ik mijn slijmerige vingers aan een vieze lap in de schuur heb afgeveegd heeft Bo dat ‘laatste keer’ al weer vergeten en de bal opnieuw voor mijn voeten gelegd. 
Opnieuw ‘laatste keer’ zeggen houdt hem dan voor enkele minuten zoet, waarbij het snuffel-ritueel opnieuw kan aanvangen.  Dit heerlijke spel kan eindeloos doorgaan als je Bo niet begrenst. 
Tong uit de bek en heftig hijgend vind hij het dan ook prima als je na verloop van tijd de bal terugneemt en opbergt. Meneer heeft zijn biljart-partijtje genoten en legt zich daarna neer om te loungen, het liefst op de koude vloer of op het witte kleed in de kamer.
Op zijn oude dag, hij is 10 jaar, heeft hij niet door dat al dat rennen en gesnuffel ook consequenties heeft. Als hij te lang en te heftig heeft gespeeld moet hij dat daarna bezuren. Hij kan ineens niet goed meer lopen, zakt door zijn achterpoten en komt moeilijk in of uit zijn mand. Dit kan een dag duren, maar meestal is de volgende dag  alles weer normaal. ‘Het zijn de gewrichten’ volgens de dierenarts om de hoek. De uitgebreide toelichting die hij na het globale onderzoek gaf, deed ons bepaald niet opgelucht de praktijk verlaten. Eigenlijk waren al die woorden niets meer dan een diarree van verklaringen waar we niets mee konden. Medicatie in de vorm van pijnstillers lijken ons niet zinnig, omdat we aan Bo niet merken dat hij echt veel pijn heeft. Het is meer de stramheid waar hij nadien last van heeft. Om hem nooit meer te laten spelen vinden we geen goed plan. Hij lijkt zijn klachten te accepteren, zoals wij maar moeten leren leven met wat Bo aan klachten heeft. 

Aan boord voelt Bo zich vertrouwd, hij weet niet anders. In zijn mandje of op de uitkijk bij de deur op het achterdek is hij volmaakt tevreden.
Op de wallenkant is het zeer interessant om alle muizengaatjes in het gras te onderzoeken. Met zijn neus in het gat en luid snuivend toont hij datgene waarvoor hij is geboren. Een jachthond puur sang, die het liefste een hol van een konijn of een vos inkruipt om het wild daarin op te jagen.
De langste tijd van zijn leven was hij aan boord van de klipper waarop onze zoon schipper was. Het strand van de wadden-eilanden heeft nog steeds een grote aantrekkingskracht en hij vindt het te gek om een stok die je in het water gooit weer op te halen. 
Zo het nu lijkt zal Bo er aan moeten wennen dat hij niet meer met zijn echte baas, onze zoon zal meevaren, 12 weken op een oceaanreis is voor een hondje niet leuk. Hij mag dan soms wel op een zeehond lijken, het blijft een teckel die gaten wil graven en het ‘nieuws’ wil lezen op het plein waar zoveel andere honden hun geursporen hebben achtergelaten. 
Wij vinden het prima, Bo, je hebt onze harten veroverd en voor zo lang het duurt blijf je bij ons.